4.4De beoordeling van de tenlastelegging
Het verzoek tot het horen van 4 getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting voorafgaand aan de behandeling van de feiten verzocht om de behandeling aan te houden en de vier verbalisanten als getuige op te roepen ter terechtzitting. De raadsman heeft aangevoerd dat in het kader van het verdedigingsbelang het horen van de verbalisanten noodzakelijk is, nu zij de ‘sleutelgetuigen’ in dit dossier zijn. Kort samengevat heeft de raadsman aan het verzoek ten grondslag gelegd dat verdachte de inhoud van deze processen-verbaal betwist en dat het van belang is om de verbalisanten te bevragen naar hun koppeling tussen de door hen beschreven persoon en verdachte. Verder heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de aanvullende processen-verbaal op onderdelen verschillen met de eerste processen-verbaal van de verbalisanten. De raadsman heeft dit verweer bij pleidooi herhaald.
De rechtbank heeft dit verzoek ter terechtzitting van 1 november 2016 afgewezen. De rechtbank heeft ter zitting als volgt beslist.
Het verzoek om getuigen te horen dient te worden beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang. De vier verzochte getuigen zijn verbalisanten die op ambtsbelofte proces-verbaal hebben opgemaakt en ondertekend. Uit de jurisprudentie ten aanzien van het horen van verbalisanten als getuige blijkt dat hoge eisen worden gesteld aan de onderbouwing van een dergelijk verzoek van de verdediging. Dat geldt in het bijzonder indien – zoals ook in deze zaak het geval is – de verbalisanten aanvullende processen-verbaal hebben opgemaakt naar aanleiding van door de verdediging signaleerde onduidelijkheden of hiaten in de (oorspronkelijke) processen-verbaal. Gelet op de zich in het dossier bevindende aanvullende processen-verbaal van de verbalisanten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is wat de hiaten in de processen-verbaal zijn waarop de verbalisanten nader gehoord moeten worden en/of welke relevante vragen hen gesteld moet worden die voor de beantwoording van de vragen ex artikel 348 en 350 Sv van belang zijn. De rechtbank betrekt daarbij dat in dit dossier veel beelden zijn gevoegd die in het dossier zijn beschreven en die de rechtbank ter terechtzitting heeft bekeken. De rechtbank constateert dat niet alles was geverbaliseerd is ook op de beelden te zien is en vice versa, wat niet noodzakelijk is of conflicteert. Ten aanzien van de geconstateerde verschillen tussen de aanvullende processen-verbaal van verbalisanten en de oorspronkelijke processen-verbaal is de rechtbank van oordeel dat een aanvullend proces-verbaal als aanvulling fungeert op het oorspronkelijk proces-verbaal. De processen-verbaal zijn alle aan het dossier gevoegd en dienen in samenhang bezien te worden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het horen van de verbalisanten achterwege kan blijven.
Nu de raadsman geen andere onderbouwing voor dit herhaalde verzoek heeft aangevoerd en de rechtbank geen andere aanleiding ziet tot het horen van de verbalisanten zal de rechtbank haar beslissing handhaven en het verzoek afwijzen.
Persoon op de beelden
Zoals eerder opgemerkt bevat dit dossier veel beeldmateriaal. De rechtbank heeft een compilatie van deze beelden ter terechtzitting samen met de verdachte en diens raadsman en de officier van justitie bekeken.De rechtbank stelt vast dat de bewegende beelden duidelijk, helder en in kleur beschikbaar zijn en geschikt zijn voor herkenning van een persoon.
Het dossier bevat het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] waarin hij verdachte van foto’s NN19A en NN19B herkent.Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is op die foto’s. Ook van de foto’s op pagina 45 en 46 en de beelden van de persoon die op de film ‘Police Brutality’ voor het politiebureau Heemstraat te zien is staande op een parkeerautomaat en met een megafoon in zijn handen, heeft verdachte verklaard dat hij de betreffende persoon is.Zoals eerder overwogen, heeft de rechtbank het signalement van de persoon op de foto’s die op een parkeerautomaat staat en de groep demonstraten toespreekt, vastgesteld. Voorts is op het beeldmateriaal te zien dat deze persoon een specifieke houding aanneemt, die door [verbalisant 4] in een proces-verbaal is beschreven. Hij beschrijft dat de persoon op de beelden zijn bovenarmen langs zijn lichaam houdt, zijn onderarmen onder een hoek van 90 graden naar voren steekt en zijn handen licht laat afhangen naar beneden.De rechtbank heeft ter terechtzitting verdachte met de beelden van de Heemstraat geconfronteerd waarop hij in deze houding voor de camera staat.
De rechtbank is van oordeel dat de persoon die in het dossier op de beelden wordt aangewezen als de persoon die de strafbare feiten heeft gepleegd, gezien zijn postuur, zijn kleding en zijn houding, dezelfde persoon is als waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dat is staande op de parkeerautomaat voor politiebureau Heemstraat. Gelet op dit specifieke signalement is de rechtbank van oordeel dat ook de persoon met een witte doek voor zijn gezicht verdachte betreft. Weliswaar zijn onder de demonstraten andere personen aanwezig met een wit petje en wit shirt aan, wat ook op de beelden te zien is, maar deze voldoen voor het overige geenszins aan het signalement van verdachte.
Bewijs ten aanzien van feit 1:
Op 30 juni 2015 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van brandstichting van de keet van Biesieklette op 29 juni 2015 die aan het Hoflandplein stond. Op beelden van regio 15 zag hij dat de keet van Biesieklette was verplaatst naar het kruispunt van de Heemstraat, Hoflandplein en de Hoefkade.
[verbalisant 5] relateert in zijn proces-verbaal bevindingen dat hij verdachte op de beelden BO-10 overige\B-10-10 op het tijdstip van 13.17 op de Hoefkade ziet lopen met een grote rol pvc buis in handen die hij vervolgens in het vuur gooit.
Op tijdstip 15.37 ziet verbalisant een groep mannen een bouwkeet het vuur optrekken. Hij ziet dat verdachte van achter de keet verder het vuur probeert in te duwen door tegen de keet te springen en te schoppen. Op tijdstip 20.28 is een ontploffing in de brandende keet te horen. Het vuur laait op, vuur en vonken schieten uit het vuur.
Op tijdstip 23.10 ziet hij verdachte een krat van onderen pakken en richting het vuur tillen.Op de beelden BO-14-05 V1 ziet de verbalisant dat verdachte naar een stapel platen loopt en bukt om de platen van onderen te pakken. Twee mannen helpen hem die te tillen en samen lopen ze hiermee naar de brandende keet en gooien de platen in het vuur.[verbalisant 4] ziet op andere camerabeelden (BD-17.04.V.07) dat verdachte op het tijdstip 23:36:58 uur samen met twee andere personen een voorwerp gelijkend op een pallet op de vuurstapel gooit.
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en waargenomen hetgeen in het proces-verbaal is beschreven.
Ten aanzien van de verweren van de raadsman beslist de rechtbank als volgt.
Op de beelden in het dossier is te zien dat een groot vuur is ontstaan met hoge vlammen. De rechtbank is van oordeel dat goederen in de omgeving van dat vuur, zoals onder meer verkeersborden, stoplichten, tramleiding, het wegdek e.d. groot gevaar liepen beschadigd te raken. Daarnaast was er ook gevaar voor de goederen die zich in de bouwkeet bevonden. Hoewel op de beelden al een vuur te zien is, nog voordat verdachte de goederen in het vuur gooide/duwde, blijkt uit jurisprudentie dat het brandend houden dan wel vergroten van dat vuur eveneens brandstichting oplevert. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman op dat punt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaand wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Bewijs ten aanzien van feit 2:
Het bekogelen van politiemensen
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat zij NN19a/b (verdachte) meerdere keren vanaf de Heemstraat het marktterrein op heeft zien lopen en vervolgens stenen en stoeptegels heeft zien pakken. Ze heeft gezien dat hij de stenen over de geplaatste metalen hekken gooide in de richting van de ME die verderop stond.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte beeldmateriaal aan het dossier toegevoegd waarop te zien is dat een groep jonge mannen medewerkers van de Mobiele Eenheid (ME)/politiemensen bekogelt en dat vervolgens de medewerkers van de ME naar de groep toelopen en deze uiteen drijven. Hierna is te zien dat verdachte zich in die groep bevond en dat hij in elke hand een steen heeft en zich terugtrekt naar achteren terwijl de rest van de groep een zijstraat neemt en van daaruit de politiemensen blijft bekogelen.De rechtbank stelt vast dat uit dit beeldmateriaal blijkt dat verdachte met stenen in beide handen heeft gestaan in een groep mannen die de medewerkers van de ME/politiemensen bekogelde. Dit in samenhang bezien met hetgeen [verbalisant 2] relateert, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen in de groep heeft gestaan die politiemensen met stenen heeft bekogeld maar hij ook zelf met stenen heeft gegooid. Uit deze beelden volgt ook dat de ME verdachte en zijn mededaders zo dicht genaderd was dat de ME geraakt kon worden door de gegooide stenen.
Het bekogelen van een politiebusje
Een verbalisant die de beelden in het dossier heeft bekeken relateert als volgt:
Op de beelden is te zien hoe verdachte zich ter hoogte van de opgeworpen barricade bevindt. Om 22.28 uur is te zien hoe een politiebus uit een van de zijstraten van de Heemstraat komt rijden. Nadat deze bus de Heemstraat op rijdt, in de richting van de Hoefkade, is te zien hoe verdachte aan komt rennen en kennelijk met kracht een gooiende beweging maakt in de richting van deze politiebus. Hierna valt op te maken dat verdachte zich richting de ingang van de Haagse Markt begeeft. Duidelijk zichtbaar is te zien dat verdachte in beide handen een rechthoekig voorwerp vasthoudt, naar alle waarschijnlijkheid twee bakstenen.
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en het bovenstaand ook zelf waargenomen. De rechtbank is ook ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een politiebus met stenen heeft bekogeld.
Bewijs ten aanzien van feit 3,
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje:
[verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat hij verdachte op de parkeerautomaat met een megafoon zag staan en dat hij de demonstranten toesprak en zei dat de politie binnen tien minuten naar buiten moest komen om met de demonstranten te praten, zo niet zouden zij het politiebureau naar binnen gaan.Verdachte heeft bekend de volgende zinnen geroepen te hebben: “de politie heeft nog tien minuten om naar buiten te komen. Ze moeten naar buiten komen", "no justice no peace" en "mensen de politie heeft nog vijf minuten om met ons te communiceren, als zij niet met ons communiceren, dan zijn wij genoodzaakt om zelf naar binnen te gaan met z'n allen".Op de beelden is daarna ook nog te zien en te horen dat verdachte ook nog aftelt naar twee minuten en dat – zodra de eerder door verdachte genoemde tien minuten verstreken zijn – de menigte zich ook daadwerkelijk richting het politiebureau begeeft.
Geen opruiing?
Verdachte en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat door deze zinnen uit te spreken geen sprake kan zijn van opruiing omdat niet is opgeroepen tot het plegen van een strafbaar feit dan wel gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Verdachte wilde slechts op een vreedzame wijze het gesprek aangaan met de politie, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de context van de demonstratie verdachte op het moment van het uitspreken van deze zinnen opruiend is geweest. Hierbij betrekt de rechtbank dat mensen naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez boos op de politie waren, dat de demonstratie voor het politiebureau gaandeweg de avond grimmiger werd waardoor ook de ME aanwezig was. Zo is op de beelden zicht- en hoorbaar dat de groep demonstranten die verdachte toespreekt met geklap, gejoel en gefluit reageert op het aftellen van verdachte. Het moet voor verdachte ook duidelijk zijn geweest dat een ‘vreedzaam gesprek’ op het politiebureau met zo’n grote groep demonstranten in de gegeven omstandigheden niet mogelijk was. Dat deze woorden als zodanig in die context als opruiend gezien moeten worden, blijkt eveneens uit het gevolg, namelijk dat een grote groep demonstraten ook daadwerkelijk naar de zijingang van het politiebureau is gelopen en gewelddadig gedrag heeft vertoond tegen politieagenten/medewerkers van de ME. Nadat vervolgens rellen zijn ontstaan, heeft verdachte zich evenmin gedistantieerd van dit gewelddadig gedrag. Op de beelden is juist te zien dat verdachte hierna ook de megafoon heeft gebruikt en woorden heeft geroepen in de trant van: “we blijven” en “we gaan terug”.
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje:
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat zij verdachte meerdere keren stoeptegels en stenen op de straat kapot heeft zien gooien en deze stukken vervolgens aan anderen heeft zien geven terwijl hij daarbij zei: ‘hier kan je mee gooien’. Ook heeft de verbalisant verdachte mensen zien aanspreken en hem horen zeggen: ‘we maken ze af gek’.
Zoals eerder onder feit 2 bewezen is verklaard, is op beelden uit het dossier te zien dat verdachte (samen met anderen) met stenen heeft gegooid. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan hetgeen [verbalisant 2] heeft gerelateerd over wat ze verdachte heeft horen roepen en zien doen.
Dit maakt dat de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht, namelijk dat verdachte anderen heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.