ECLI:NL:RBDHA:2016:13663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
09-808162-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte voor brandstichting, geweld tegen politie en opruiing tijdens demonstratie

Op 15 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie op 29 juni 2015 in 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting, openlijk geweld tegen politieambtenaren en opruiing. Tijdens de demonstratie, die plaatsvond naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez, heeft de verdachte samen met anderen brand gesticht door een bouwkeet in brand te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor de omgeving. Daarnaast heeft hij stenen gegooid naar politieagenten en anderen opgeruid tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op beelden herkenbaar was en dat zijn acties een directe bijdrage hebben geleverd aan de ongeregeldheden die volgden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de escalatie van de situatie, maar de rechtbank oordeelde dat zijn gedrag en uitspraken opruiend waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en zijn intenties om vreedzaam te protesteren, maar benadrukte dat zijn acties onacceptabel waren en een gevaar voor de openbare orde vormden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808162-15
Datum uitspraak: 15 november 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 juli 2016 en 1 november 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting (cursief gedrukt) - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een pvc buis en/of een krat en/of één of meerdere platen en/of een palet en/of een bouwkeet, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in die bouwkeet bevindende goederen en/of de zich in de nabijheid bevindende goederen en/of pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan de openbare weg, De Heemstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere politieambtena(a)r(en)
en/of (politie)voertuig(en), welk geweld bestond uit het gooien van stenen en/of andere voorwerpen in de richting van voornoemde politieambtena(a)r(en)
en/of (politie)voertuig(en);
3.
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te ’s-Gravenhage in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door
- tegenover een groep personen en/of op een parkeerautomaat te gaan staan en/of
- via een megafoon tegenover voornoemde groep personen te roepen: "de politie heeft nog tien minuten om naar buiten te komen. ze moeten naar buiten komen" en/of
"no justice no peace" en/of
"mensen de politie heeft nog vijf minuten om met ons te communiceren. als zij niet met ons communiceren, dan zijn wij genoodzaakt om zelf naar binnen te gaan met z'n allen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- één of meerdere personen een steen en/of een stuk stoeptegel aan te reiken en/of (daarbij) te zeggen: "hier kan je mee gooien" en/of "we maken ze af gek".

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 1 november 2016 heeft de raadsman het preliminair verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging de mogelijkheid is ontnomen om vier verbalisanten, die als sleutelgetuigen in deze zaak fungeren, te doen horen. Op 24 juli 2015 heeft de raadsman de rechter-commissaris op grond van artikel 182 van het wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verzocht deze verbalisanten te horen. Op 6 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris bij beschikking dit verzoek afgewezen. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie de opdracht gegeven de door hem geformuleerde vragen door deze verbalisanten in een aanvullend proces-verbaal te laten beantwoorden.
De raadsman heeft op 7 augustus 2016, nadat hij een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris heeft ingediend, de officier van justitie en de rechter-commissaris verzocht om de door de rechter-commissaris geformuleerde vragen niet aan de getuigen voor te leggen danwel door hen te laten beantwoorden. Aan dit verzoek is geen gevolg gegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop de rechter-commissaris de vragen heeft geformuleerd, namelijk dat hij een direct verband heeft gelegd tussen verdachte en de persoon waar de verbalisanten in hun proces-verbaal over verbaliseren, het risico heeft veroorzaakt dat de getuigen zijn beïnvloed en mogelijk overtuigd zijn geraakt dat hun bevindingen zonder meer verdachte betreffen. Vervolgens heeft de raadsman voorafgaand aan de zitting van 1 juli 2016 aan de officier van justitie verzocht deze getuigen ter terechtzitting te doen oproepen, waar de officier van justitie afwijzend op heeft gereageerd.
Door deze handelswijze van de rechter-commissaris en de officier van justitie is de verdediging de redelijke kans ontnomen om deze belangrijke getuigen adequaat en effectief te ondervragen. Dit verzuim kan niet meer worden hersteld omdat de getuigen door de vraagstelling van de rechter-commissaris zijn beïnvloed. Hiermee zijn de belangen van de verdediging ernstig ondermijnd en is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde gehandeld, aldus de raadsman.
De raadsman van de verdachte heeft op grond van het bovenstaande ter zitting zijn verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie herhaald.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim en subsidiair dat indien een vormverzuim geconstateerd wordt, dit hersteld kan worden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het verweer van de raadsman te verwerpen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 1 november 2016 als volgt op het preliminaire verweer beslist.
Uit het dossier volgt dat [verbalisant 1] een proces-verbaal bevindingen heeft opgemaakt waarin hij, kort en zakelijk weergegeven, een man omschrijft die op een parkeerautomaat staat en met een megafoon in zijn handen een groep demonstranten toespreekt. [verbalisant 1] beschrijft verder zijn bevindingen later op de avond op de Heemstraat te Den Haag ten aanzien van deze persoon. Deze persoon herkent hij op de foto’s die weergegeven zijn op pagina 45 en 46 van het dossier. Het dossier bevat tevens een proces-verbaal bevindingen van [verbalisant 2] waarin zij relateert dat ze foto’s heeft bekeken en de persoon op foto’s NN19a en NN19b herkent. Ze heeft deze persoon rond half tien bepaalde handelingen zien verrichten en heeft beelden gemaakt waarop deze persoon te zien is. Op pagina 61 van het dossier is het proces-verbaal van [verbalisant 3] waarin hij de persoon op de foto’s NN19a en NN19b herkent als [verdachte] , een persoon die ook actief betrokken is bij de actiegroep ‘zwarte piet is racisme’. Hoewel de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun bevindingen een persoon herkennen zonder een naam te noemen, bevat het dossier de link tussen deze bevindingen en de foto’s waarnaar zij verwijzen en het proces-verbaal bevindingen waarin wordt geconstateerd dat de persoon op deze foto’s verdachte is. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris in zijn bewoordingen in de door hem gestelde vragen aan verbalisanten geen nieuwe feitelijke informatie heeft genoemd. De rechtbank ziet daarom niet in hoe deze informatie de getuigen op welke wijze dan ook zou hebben beïnvloed. Er is geen sprake van een vormverzuim en daarmee is er geen aanleiding voor de officier van justitie geweest om tot herstel daarvan over te gaan. Ook ziet de rechtbank in hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd geen grond om aan te nemen dat er sprake is geweest van enig vormverzuim. De rechtbank verwerpt het preliminaire verweer van de raadsman.
Nu de raadsman geen andere onderbouwing voor het herhaalde verzoek tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft aangevoerd, zal de rechtbank haar beslissing handhaven en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaren.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij die avond van 29 juni 2015 in Den Haag met anderen brand heeft gesticht (feit 1), met anderen stenen dan wel andere voorwerpen heeft gegooid naar politieambtenaren en politiebusjes (feit 2) en tot slot dat hij anderen heeft opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit dan wel tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag (feit 3).
In deze zaak bestaat geen discussie over de omstandigheid dat verdachte in de avond van
29 juni 2015 aanwezig is geweest bij de demonstratie voor het politiebureau aan de Heemstraat te Den Haag naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez.
Verdachte heeft bekend de persoon te zijn die op de foto’s in het dossier op pagina 45 en 46 te zien is met een megafoon in zijn handen en die de groep demonstranten heeft toegesproken. De persoon op deze foto’s is onder meer aan het volgende signalement te herkennen: een kleine ringbaard met snor, wit poloshirt met dichte knoopjes en de kraag naar beneden gedragen, een logo op de linker borst van het shirt, een splitje aan de zijkanten van het shirt, een wit petje op dat schuin omhoog staat en een beige broek. Dezelfde persoon als die op de foto’s op pagina 45 en 46 staat, is tevens afgebeeld op de pagina’s 41 en 42. Daarop is tevens duidelijk te zien dat deze persoon lichtgekleurde sportschoenen draagt.
De vragen die door de rechtbank beantwoord dienen te worden zijn of de persoon op eerdergenoemde foto’s ook de persoon is waar de verbalisanten over relateren in hun processen-verbaal en tevens de persoon is op de beelden, die betrokken is bij het plegen van strafbare feiten op die bewuste avond, hetgeen verdachte ontkent.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verdachte is geweest die op de beelden te zien is en dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van alle drie tenlastegelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle drie ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat er twijfel is of verdachte de persoon op de beelden is, omdat meerdere mensen die avond een wit petje en een wit shirt aan hadden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat voorwerpen op een vuur gooien geen brandstichting in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert. Tot slot heeft hij aangevoerd dat geen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Ten aanzien van feit 2 en het derde gedachtestreepje van feit 3 heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat hetgeen in de processen-verbaal van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] gerelateerd is, niet op de beelden is te zien en in hun latere aanvullende processen-verbaal ook niet wordt bevestigd en dat deze daarom niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat hetgeen verdachte heeft geroepen niet gekwalificeerd kan worden als opruiing, maar moet worden gezien in de context van het publieke debat naar aanleiding van de dood van Mitch Henriquez.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Het verzoek tot het horen van 4 getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting voorafgaand aan de behandeling van de feiten verzocht om de behandeling aan te houden en de vier verbalisanten als getuige op te roepen ter terechtzitting. De raadsman heeft aangevoerd dat in het kader van het verdedigingsbelang het horen van de verbalisanten noodzakelijk is, nu zij de ‘sleutelgetuigen’ in dit dossier zijn. Kort samengevat heeft de raadsman aan het verzoek ten grondslag gelegd dat verdachte de inhoud van deze processen-verbaal betwist en dat het van belang is om de verbalisanten te bevragen naar hun koppeling tussen de door hen beschreven persoon en verdachte. Verder heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de aanvullende processen-verbaal op onderdelen verschillen met de eerste processen-verbaal van de verbalisanten. De raadsman heeft dit verweer bij pleidooi herhaald.
De rechtbank heeft dit verzoek ter terechtzitting van 1 november 2016 afgewezen. De rechtbank heeft ter zitting als volgt beslist.
Het verzoek om getuigen te horen dient te worden beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang. De vier verzochte getuigen zijn verbalisanten die op ambtsbelofte proces-verbaal hebben opgemaakt en ondertekend. Uit de jurisprudentie ten aanzien van het horen van verbalisanten als getuige blijkt dat hoge eisen worden gesteld aan de onderbouwing van een dergelijk verzoek van de verdediging. Dat geldt in het bijzonder indien – zoals ook in deze zaak het geval is – de verbalisanten aanvullende processen-verbaal hebben opgemaakt naar aanleiding van door de verdediging signaleerde onduidelijkheden of hiaten in de (oorspronkelijke) processen-verbaal. Gelet op de zich in het dossier bevindende aanvullende processen-verbaal van de verbalisanten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is wat de hiaten in de processen-verbaal zijn waarop de verbalisanten nader gehoord moeten worden en/of welke relevante vragen hen gesteld moet worden die voor de beantwoording van de vragen ex artikel 348 en 350 Sv van belang zijn. De rechtbank betrekt daarbij dat in dit dossier veel beelden zijn gevoegd die in het dossier zijn beschreven en die de rechtbank ter terechtzitting heeft bekeken. De rechtbank constateert dat niet alles was geverbaliseerd is ook op de beelden te zien is en vice versa, wat niet noodzakelijk is of conflicteert. Ten aanzien van de geconstateerde verschillen tussen de aanvullende processen-verbaal van verbalisanten en de oorspronkelijke processen-verbaal is de rechtbank van oordeel dat een aanvullend proces-verbaal als aanvulling fungeert op het oorspronkelijk proces-verbaal. De processen-verbaal zijn alle aan het dossier gevoegd en dienen in samenhang bezien te worden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het horen van de verbalisanten achterwege kan blijven.
Nu de raadsman geen andere onderbouwing voor dit herhaalde verzoek heeft aangevoerd en de rechtbank geen andere aanleiding ziet tot het horen van de verbalisanten zal de rechtbank haar beslissing handhaven en het verzoek afwijzen.
Persoon op de beelden
Zoals eerder opgemerkt bevat dit dossier veel beeldmateriaal. De rechtbank heeft een compilatie van deze beelden ter terechtzitting samen met de verdachte en diens raadsman en de officier van justitie bekeken. [2] De rechtbank stelt vast dat de bewegende beelden duidelijk, helder en in kleur beschikbaar zijn en geschikt zijn voor herkenning van een persoon.
Het dossier bevat het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] waarin hij verdachte van foto’s NN19A en NN19B herkent. [3] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is op die foto’s. Ook van de foto’s op pagina 45 en 46 en de beelden van de persoon die op de film ‘Police Brutality’ voor het politiebureau Heemstraat te zien is staande op een parkeerautomaat en met een megafoon in zijn handen, heeft verdachte verklaard dat hij de betreffende persoon is. [4] Zoals eerder overwogen, heeft de rechtbank het signalement van de persoon op de foto’s die op een parkeerautomaat staat en de groep demonstraten toespreekt, vastgesteld. Voorts is op het beeldmateriaal te zien dat deze persoon een specifieke houding aanneemt, die door [verbalisant 4] in een proces-verbaal is beschreven. Hij beschrijft dat de persoon op de beelden zijn bovenarmen langs zijn lichaam houdt, zijn onderarmen onder een hoek van 90 graden naar voren steekt en zijn handen licht laat afhangen naar beneden. [5] De rechtbank heeft ter terechtzitting verdachte met de beelden van de Heemstraat geconfronteerd waarop hij in deze houding voor de camera staat. [6]
De rechtbank is van oordeel dat de persoon die in het dossier op de beelden wordt aangewezen als de persoon die de strafbare feiten heeft gepleegd, gezien zijn postuur, zijn kleding en zijn houding, dezelfde persoon is als waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dat is staande op de parkeerautomaat voor politiebureau Heemstraat. Gelet op dit specifieke signalement is de rechtbank van oordeel dat ook de persoon met een witte doek voor zijn gezicht verdachte betreft. Weliswaar zijn onder de demonstraten andere personen aanwezig met een wit petje en wit shirt aan, wat ook op de beelden te zien is, maar deze voldoen voor het overige geenszins aan het signalement van verdachte.
Bewijs ten aanzien van feit 1:
Op 30 juni 2015 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van brandstichting van de keet van Biesieklette op 29 juni 2015 die aan het Hoflandplein stond. Op beelden van regio 15 zag hij dat de keet van Biesieklette was verplaatst naar het kruispunt van de Heemstraat, Hoflandplein en de Hoefkade. [7]
[verbalisant 5] relateert in zijn proces-verbaal bevindingen dat hij verdachte op de beelden BO-10 overige\B-10-10 op het tijdstip van 13.17 op de Hoefkade ziet lopen met een grote rol pvc buis in handen die hij vervolgens in het vuur gooit. [8]
Op tijdstip 15.37 ziet verbalisant een groep mannen een bouwkeet het vuur optrekken. Hij ziet dat verdachte van achter de keet verder het vuur probeert in te duwen door tegen de keet te springen en te schoppen. Op tijdstip 20.28 is een ontploffing in de brandende keet te horen. Het vuur laait op, vuur en vonken schieten uit het vuur. [9]
Op tijdstip 23.10 ziet hij verdachte een krat van onderen pakken en richting het vuur tillen. [10] Op de beelden BO-14-05 V1 ziet de verbalisant dat verdachte naar een stapel platen loopt en bukt om de platen van onderen te pakken. Twee mannen helpen hem die te tillen en samen lopen ze hiermee naar de brandende keet en gooien de platen in het vuur. [11] [verbalisant 4] ziet op andere camerabeelden (BD-17.04.V.07) dat verdachte op het tijdstip 23:36:58 uur samen met twee andere personen een voorwerp gelijkend op een pallet op de vuurstapel gooit. [12]
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en waargenomen hetgeen in het proces-verbaal is beschreven.
Ten aanzien van de verweren van de raadsman beslist de rechtbank als volgt.
Op de beelden in het dossier is te zien dat een groot vuur is ontstaan met hoge vlammen. De rechtbank is van oordeel dat goederen in de omgeving van dat vuur, zoals onder meer verkeersborden, stoplichten, tramleiding, het wegdek e.d. groot gevaar liepen beschadigd te raken. Daarnaast was er ook gevaar voor de goederen die zich in de bouwkeet bevonden. Hoewel op de beelden al een vuur te zien is, nog voordat verdachte de goederen in het vuur gooide/duwde, blijkt uit jurisprudentie dat het brandend houden dan wel vergroten van dat vuur eveneens brandstichting oplevert. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman op dat punt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaand wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Bewijs ten aanzien van feit 2:
Het bekogelen van politiemensen
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat zij NN19a/b (verdachte) meerdere keren vanaf de Heemstraat het marktterrein op heeft zien lopen en vervolgens stenen en stoeptegels heeft zien pakken. Ze heeft gezien dat hij de stenen over de geplaatste metalen hekken gooide in de richting van de ME die verderop stond. [13]
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte beeldmateriaal aan het dossier toegevoegd waarop te zien is dat een groep jonge mannen medewerkers van de Mobiele Eenheid (ME)/politiemensen bekogelt en dat vervolgens de medewerkers van de ME naar de groep toelopen en deze uiteen drijven. Hierna is te zien dat verdachte zich in die groep bevond en dat hij in elke hand een steen heeft en zich terugtrekt naar achteren terwijl de rest van de groep een zijstraat neemt en van daaruit de politiemensen blijft bekogelen. [14] De rechtbank stelt vast dat uit dit beeldmateriaal blijkt dat verdachte met stenen in beide handen heeft gestaan in een groep mannen die de medewerkers van de ME/politiemensen bekogelde. Dit in samenhang bezien met hetgeen [verbalisant 2] relateert, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alleen in de groep heeft gestaan die politiemensen met stenen heeft bekogeld maar hij ook zelf met stenen heeft gegooid. Uit deze beelden volgt ook dat de ME verdachte en zijn mededaders zo dicht genaderd was dat de ME geraakt kon worden door de gegooide stenen.
Het bekogelen van een politiebusje
Een verbalisant die de beelden in het dossier heeft bekeken relateert als volgt:
Op de beelden is te zien hoe verdachte zich ter hoogte van de opgeworpen barricade bevindt. Om 22.28 uur is te zien hoe een politiebus uit een van de zijstraten van de Heemstraat komt rijden. Nadat deze bus de Heemstraat op rijdt, in de richting van de Hoefkade, is te zien hoe verdachte aan komt rennen en kennelijk met kracht een gooiende beweging maakt in de richting van deze politiebus. Hierna valt op te maken dat verdachte zich richting de ingang van de Haagse Markt begeeft. Duidelijk zichtbaar is te zien dat verdachte in beide handen een rechthoekig voorwerp vasthoudt, naar alle waarschijnlijkheid twee bakstenen. [15]
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en het bovenstaand ook zelf waargenomen. De rechtbank is ook ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een politiebus met stenen heeft bekogeld.
Bewijs ten aanzien van feit 3,
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje:
[verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat hij verdachte op de parkeerautomaat met een megafoon zag staan en dat hij de demonstranten toesprak en zei dat de politie binnen tien minuten naar buiten moest komen om met de demonstranten te praten, zo niet zouden zij het politiebureau naar binnen gaan. [16] Verdachte heeft bekend de volgende zinnen geroepen te hebben: “de politie heeft nog tien minuten om naar buiten te komen. Ze moeten naar buiten komen", "no justice no peace" en "mensen de politie heeft nog vijf minuten om met ons te communiceren, als zij niet met ons communiceren, dan zijn wij genoodzaakt om zelf naar binnen te gaan met z'n allen". [17] Op de beelden is daarna ook nog te zien en te horen dat verdachte ook nog aftelt naar twee minuten en dat – zodra de eerder door verdachte genoemde tien minuten verstreken zijn – de menigte zich ook daadwerkelijk richting het politiebureau begeeft.
Geen opruiing?
Verdachte en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat door deze zinnen uit te spreken geen sprake kan zijn van opruiing omdat niet is opgeroepen tot het plegen van een strafbaar feit dan wel gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Verdachte wilde slechts op een vreedzame wijze het gesprek aangaan met de politie, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de context van de demonstratie verdachte op het moment van het uitspreken van deze zinnen opruiend is geweest. Hierbij betrekt de rechtbank dat mensen naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez boos op de politie waren, dat de demonstratie voor het politiebureau gaandeweg de avond grimmiger werd waardoor ook de ME aanwezig was. Zo is op de beelden zicht- en hoorbaar dat de groep demonstranten die verdachte toespreekt met geklap, gejoel en gefluit reageert op het aftellen van verdachte. Het moet voor verdachte ook duidelijk zijn geweest dat een ‘vreedzaam gesprek’ op het politiebureau met zo’n grote groep demonstranten in de gegeven omstandigheden niet mogelijk was. Dat deze woorden als zodanig in die context als opruiend gezien moeten worden, blijkt eveneens uit het gevolg, namelijk dat een grote groep demonstraten ook daadwerkelijk naar de zijingang van het politiebureau is gelopen en gewelddadig gedrag heeft vertoond tegen politieagenten/medewerkers van de ME. Nadat vervolgens rellen zijn ontstaan, heeft verdachte zich evenmin gedistantieerd van dit gewelddadig gedrag. Op de beelden is juist te zien dat verdachte hierna ook de megafoon heeft gebruikt en woorden heeft geroepen in de trant van: “we blijven” en “we gaan terug”.
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje:
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat zij verdachte meerdere keren stoeptegels en stenen op de straat kapot heeft zien gooien en deze stukken vervolgens aan anderen heeft zien geven terwijl hij daarbij zei: ‘hier kan je mee gooien’. Ook heeft de verbalisant verdachte mensen zien aanspreken en hem horen zeggen: ‘we maken ze af gek’. [18]
Zoals eerder onder feit 2 bewezen is verklaard, is op beelden uit het dossier te zien dat verdachte (samen met anderen) met stenen heeft gegooid. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan hetgeen [verbalisant 2] heeft gerelateerd over wat ze verdachte heeft horen roepen en zien doen.
Dit maakt dat de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht, namelijk dat verdachte anderen heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 29 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een pvc buis en een krat en platen en een palet en een bouwkeet, ten gevolge waarvan voornoemde goederen geheel zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de nabijheid bevindende goederen te duchten was;
2.
hij op 29 juni 2015 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de openbare weg, De Heemstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren en
eenpolitievoertuig, welk geweld bestond uit het gooien van stenen in de richting van voornoemde politieambtenaren en politievoertuig;
3.
hij op 29 juni 2015 te ’s-Gravenhage in het openbaar mondeling tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door
- tegenover een groep personen en op een parkeerautomaat te gaan staan en
- via een megafoon tegenover voornoemde groep personen te roepen: "de politie heeft nog tien minuten om naar buiten te komen. ze moeten naar buiten komen" en
"no justice no peace" en "mensen de politie heeft nog vijf minuten om met ons te communiceren. als zij niet met ons communiceren, dan zijn wij genoodzaakt om zelf naar binnen te gaan met z'n allen" en
- personen een steen en/of een stuk stoeptegel aan te reiken en te zeggen: "hier kan je mee gooien" en "we maken ze af gek".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
Ten aanzien van feit 3:
in het openbaar mondeling opruien tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het blanco strafblad en het positieve reclasseringsrapport en verdachte een werkstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez heeft in de avond van 29 juni 2015 een demonstratie plaatsgevonden voor het politiebureau aan De Heemstraat te Den Haag. De verdachte heeft zich tijdens deze demonstratie voor het politiebureau schuldig gemaakt aan opruiing. Verdachte heeft een grote groep demonstraten opgeroepen om het politiebureau in te gaan. Na deze oproep is een groep demonstranten richting een zijingang van het bureau gelopen en is daar in botsing gekomen met de politie en medewerkers van de ME. De demonstratie ontaardde in rellen, waarbij gedurende enkele uren in de omgeving van het politiebureau op grootschalige en heftige wijze openlijk en in vereniging geweld is gepleegd tegen politieambtenaren en medewerkers van de ME. Verdachte heeft zich hieraan eveneens schuldig gemaakt. Ook heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan brandstichting door onder meer een keet toebehorende aan de Biesieklette in een open vuur te trekken, waarna de keet vlam heeft gevat. Een ontploffing in de brandende keet en een vuurzee als gevolg. Ook de avonden na 29 juni 2015 is het nog een aantal avonden onrustig geweest in de Schilderswijk. De rechtbank acht dit handelen van verdachte zeer kwalijk en onaanvaardbaar. Mede door zijn handelen is het aanvankelijk vreedzame protest omgeslagen in geweld tegen de politie, vernieling en brandstichting. Weliswaar heeft verdachte hierin een belangrijke bijdrage geleverd, toch kan hij niet in zijn eentje verantwoordelijk worden gehouden voor de grootschalige ongeregeldheden die die twee dagen en nachten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank maakt zich eveneens zorgen over de houding van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij zich geroepen voelt om vreedzaam te protesteren tegen onrecht, waarbij hij zelf een vergelijking met Mahatma Gandhi maakt. Dit is zijn goed recht, maar als een protest mede door zijn toedoen ontaardt in ongeregeldheden waarin ook hij actief deelneemt, neemt hij daarvoor vervolgens niet de verantwoordelijkheid. Met een dergelijke houding vormt verdachte een gevaar voor de openbare orde. Door zijn gedrag heeft verdachte niet alleen de politiemensen en Biesieklette benadeeld, maar ook de ondernemers en de bewoners van de Schilderswijk die werden geconfronteerd met de ongeregeldheden en schade daarvan. Uit mediaberichten blijkt dat buurtbewoners, waaronder kinderen, erg geschrokken zijn. Het handelen van verdachte heeft invloed gehad op de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 juni 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 10 november 2015 waaruit volgt dat verdachte een uitgesproken mening heeft, slecht tegen onrecht kan en een grote verantwoordelijkheid voelt en daarom meerdere demonstraties bezoekt. Dit zijn voor hem risicovolle situaties omdat hij op plekken komt waar spanningen hoog kunnen oplopen. De reclassering heeft de indruk dat verdachte demonstraties niet bezoekt om rellen te schoppen maar dat hij zijn visie wil uitdragen. De omstandigheden zouden hem vervolgens wel beïnvloedbaar kunnen maken voor impulsief gedrag. De reclassering maakt de inschatting dat zijn gedrag en denkpatronen een risicofactor vormen maar zien gelet op de beschermende factoren, namelijk dat verdachte maatschappelijke verantwoorde normen nastreeft en geen pro-criminele houding heeft, verdachte wel in staat om een dergelijke escalerende situatie in de toekomst te voorkomen.
Hoewel op ernstige verstoringen van de openbare orde zoals door verdachte gepleegd een oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op het blanco strafblad, het reclasseringsadvies en de omstandigheid dat verdachte zijn best doet om zijn toekomst op te bouwen, wil de rechtbank verdachte deze kans geven. Gezien de ernst van de feiten ziet de rechtbank wel aanleiding om een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren op te leggen. Gelet op de houding van verdachte en zijn activiteiten met betrekking tot demonstraties, legt de rechtbank aan verdachte een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op als stok achter de deur en als waarschuwing aan verdachte dat hij de grenzen niet wederom moet overschrijden. Gelet hierop acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 131, 141 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Ten aanzien van feit 3:
in het openbaar mondeling opruien tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
120 (HONDERDENTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
95 (VIJFENNEGENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDENVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDENTWINTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Calorunda/DH1R015041, zaaknummer 36 van de districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pag. 1 t/m 137).
2.De compilatie bestaat uit fragmenten van het beeldmateriaal:
3.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2015, pag. 61
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 1 november 2016.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2015, pag. 62 en 63.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van 1 november 2016.
7.Proces-verbaal vaan aangifte van 30 juni 2015, pag. 123 en 124.
8.Proces-verbaal bevindingen van 13 juli 2015, pag. 66 en 67.
9.Proces-verbaal bevindingen van 13 juli 2015, pag. 67, 69 en 70.
10.Proces-verbaal bevindingen van 13 juli 2015, pag. 68 en 69.
11.Proces-verbaal bevindingen van 13 juli 2015, pag. 70 en 71.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2015, pag. 64.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2016, pag. 84.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 1 november 2016; Beelden genaamd ‘ [verdachte] beelden Roustayar BD-OM.07.Roustayar’.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2015, pag. 110 t/m 112.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2015, pag. 44.
17.Proces-verbaal van terechtzitting van 1 november 2016.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2016, pag. 84.