2.1.Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat - voor zover de beslistermijn van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 al zou gelden voor Dublinzaken - de beslistermijn met bekendmaking van WBV 2016/3 op 11 februari 2016 met maximaal negen maanden is verlengd, zodat de beslistermijn ook om die reden ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken.
3. Eisers hebben aangevoerd dat ook in Dublinzaken de aanvrager er recht op heeft om binnen een periode van zes maanden duidelijkheid te krijgen. Dat er geen beslistermijn zou gelden tot het moment dat de verantwoordelijkheid van Nederland vaststaat, kan volgens eisers niet.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Daartegen kan krachtens artikel 8:1, eerste lid, in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, beroep worden ingesteld.
6. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
7. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
8. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,-- per dag, de daaropvolgende veertien dagen
€ 30,-- per dag en de overige dagen € 40,-- per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de bezwaarmaker een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
9. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 een beschikking gegeven.
10. Ingevolge artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien:
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
11. Ingevolge artikel 31, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) vangt, wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) nr. 604/2013 valt, de termijn van zes maanden aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de bevoegde autoriteit de verzoeker heeft overgenomen.
12. Artikel 42, zesde lid, Vw 2000 bepaalt dat, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
13. De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat uit het bepaalde in artikel 42, zesde lid, van de Vw 2000 niet volgt dat er geen beslistermijn geldt in zaken waarin wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw 2000 niet in behandeling dient te worden genomen zolang niet is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is. Dit zou namelijk betekenen dat, zolang de verantwoordelijkheid van Nederland nog niet vaststaat, de behandeling van de aanvraag en het onderzoek naar de verantwoordelijke lidstaat onredelijk lang zouden kunnen gaan duren. Naar het oordeel van de rechtbank geldt in dergelijke gevallen de beslistermijn van zes maanden, als bedoeld in het eerste lid, van artikel 42 van de Vw 2000, tot het moment waarop duidelijk wordt dat niet een andere lidstaat verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming, maar Nederland. Vanaf het moment dat duidelijk is dat Nederland verantwoordelijk is voor het verzoek geldt dan opnieuw een beslistermijn van zes maanden, omdat verweerder vanaf dat moment een inhoudelijk oordeel moet geven over het asielverzoek. De rechtbank is van oordeel dat binnen de in het eerste lid, van artikel 42, van de Vw 2000 geregelde termijn moet kunnen worden vastgesteld of Nederland dan wel een andere lidstaat verantwoordelijk is. Mocht niet Nederland, maar een andere lidstaat verantwoordelijk zijn, dan moet het voor verweerder mogelijk zijn om binnen die zes maanden de beslissing te nemen om de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw 2000 niet in behandeling te nemen, dan wel met toepassing van het vierde lid, van artikel 42, van de Vw 2000 van de beslistermijn te verlengen.