Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1966] , van Afghaanse nationaliteit, eiseres,
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- een brief van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie van Afghanistan van 5 mei 2014 met vertaling;
- een aangifte van bedreiging 9 februari 2013 afkomstig van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Islamitische Republiek Afghanistan met vertaling;
- een brief van 8 februari 2013 over de aangifte afkomstig van het Ministerie van Financiën van de Islamitische Republiek Afghanistan met vertaling;
- een Letter of Confirmation van 13 november 2014 afkomstig van vrouwenorganisatie MoDe;
- een verklaring van 2012/2013 van de directrice Vrouwenzaken van de provincie Laghman.
a. een brief van 6 februari 2013, afkomstig van MoDe, gericht aan het Bureau Onafhankelijke Commissie van Mensenrechten van de provincie Nengarhar, voorzien van vertaling;
b. een kort verslag van 25 februari 2013 van de Onafhankelijke Commissie van Mensenrechten Afghanistan, voorzien van vertaling;
c. een aangifteformulier van 14 februari 2013 van het kantoor incidenten van de Onafhankelijke Commissie van rechten van de mens van Afghanistan;
d. een aangifteformulier van 15 februari 2013 van het kantoor incidenten van de Onafhankelijke Commissie van rechten van de mens van Afghanistan;
e. een e-mailbericht overgelegd van eerdergenoemde [A] van 1 september 2015.
Dit alles samen maakt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in het arrest Bahaddar, die verweerder ertoe te verplichten eiseres toch een verblijfsvergunning te verlenen.