ECLI:NL:RBDHA:2016:13310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
15/10683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse vrouw met betrekking tot vrouwenrechten en nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vrouw die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vrouw, die actief was in de vrouwenrechtenbeweging in Afghanistan, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die de vrouw had overgelegd, niet voldoende waren om een nieuwe beoordeling van haar aanvraag te rechtvaardigen. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat de vrouw relevante nieuwe feiten en omstandigheden niet had aangetoond. De rechtbank stelde vast dat veel van de overgelegde informatie afkomstig was van de vrouw zelf en niet uit objectieve bronnen. Bovendien was er geen sprake van een Bahaddar-situatie, waarin bijzondere feiten en omstandigheden zouden vereisen dat de vrouw een verblijfsvergunning zou krijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de vrouw geen reëel risico liep op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Afghanistan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/10683

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1966] , van Afghaanse nationaliteit, eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] , geboren op [2001] , en [minderjarige 2] , geboren op [2005] ,
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 maart 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep verwezen naar een meervoudige kamer.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Per 20 juli 2015 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gewijzigd ter implementering van de richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet is het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is. Dit betekent dat in dit geval, waarin het onderzoek op 7 september 2015 is gesloten, het sinds die datum geldende artikel 83a van de Vw van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
2. Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft verweerder de eerste aanvraag van eiseres om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft het beroep daartegen bij uitspraak van 27 maart 2014 (AWB 13/29067) ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft het hoger beroep van eiseres bij uitspraak van 12 september 2014 (201403460/1/V2) ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Hieruit volgt dat het in deze procedure bestreden besluit moet worden beschouwd als een besluit van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit op de eerste asielaanvraag van eiseres.
3. In verband met de herschikte Definitierichtlijn en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de Vw was de vraag of het zogeheten ne-bis-in-idembeoordelingskader zoals dat in de rechtspraak was ontwikkeld, nog kon worden gebruikt. Daarover heeft de ABRvS geoordeeld in haar uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:14566). Het daaruit voortvloeiende beoordelingskader voor de rechter is dat deze kort gezegd het bestreden besluit toetst zoals dat voorligt. Als verweerder een tweede of volgende aanvraag heeft afgewezen met toepassing van de bevoegdheden in de Vw een opvolgende aanvraag af te wijzen (zoals het ontbreken van relevante nieuwe feiten en omstandigheden), toetst de rechter dat. Als verweerder inhoudelijk op een tweede op volgende aanvraag is ingegaan en daarna die aanvraag heeft afgewezen, toetst de rechter dat. De ABRvS acht dit kader van toepassing op zaken over besluiten die met toepassing van de huidige Vw en op zaken over besluiten die met toepassing van de Vw zoals die tot 20 juli 2015 gold, zijn genomen.
4. In dit geval heeft verweerder in het bestreden besluit de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden zijn ten opzichte van de vorige keer dat een asielaanvraag van eiseres is beoordeeld; hij heeft dus het hiervoor genoemde ne-bis-in-idemkader gevolgd. De rechtbank toetst die beoordeling hierna.
5. Eiseres heeft drie categorieën argumenten naar voren gebracht waarom haar aanvraag niet mocht worden afgewezen zonder inhoudelijke beoordeling. Eiseres heeft nieuwe documenten overgelegd ter onderbouwing van haar asielaanvraag. Verder heeft eiseres onder verwijzing naar informatie van Amnesty International gewezen op de verslechterde situatie voor vrouwen die zich inzetten voor vrouwenrechten in Afghanistan. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op de wijziging van het recht.
6. Eisers heeft bij haar aanvraag de volgende documenten overgelegd.
- een brief van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie van Afghanistan van 5 mei 2014 met vertaling;
- een aangifte van bedreiging 9 februari 2013 afkomstig van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Islamitische Republiek Afghanistan met vertaling;
- een brief van 8 februari 2013 over de aangifte afkomstig van het Ministerie van Financiën van de Islamitische Republiek Afghanistan met vertaling;
- een Letter of Confirmation van 13 november 2014 afkomstig van vrouwenorganisatie MoDe;
- een verklaring van 2012/2013 van de directrice Vrouwenzaken van de provincie Laghman.
7. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval de hiervoor genoemde brieven van 8 februari 2013 en van 9 februari 2013 dateren van vóór het besluit in de eerste asielprocedure. Het gaat hier om wezenlijke informatie die betrekking heeft op de aangifte van geweld tegen eiseres. Eiseres heeft hierover in het nader gehoor van 10 maart 2015 (op pagina 4) gesteld dat haar broer aangifte heeft gedaan van het geweld tegen haar en dat de overheid niets heeft gedaan met deze aangifte. Het is volgens eiseres lastig om deze documenten via de overheid te krijgen en pas na verloop van de normale procedure heeft haar broer deze stukken ontvangen. Verweerder heeft zich bij brief van 16 juli 2015 op het standpunt gesteld dat eiseres deze stukken eerder had moeten en kunnen inbrengen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiseres geen goede onderbouwing heeft gegeven waarom zij deze documenten niet eerder heeft kunnen inbrengen. Wat zij daarover in het nader gehoor heeft verklaard is niet voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was om in dat wat eiseres over deze documenten naar voren heeft gebracht een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
8. Ook de verklaring van de directrice van Vrouwenzaken van de provincie Laghman (van onbekende datum), de Letter of Confirmation van 13 november 2014 en de brief van 5 mei 2014 van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie had eiseres eerder moeten inbrengen. Deze documenten dateren weliswaar van na het besluit in de eerste asielprocedure, maar zij gaan over dat wat zich volgens eiseres vóór haar vertrek naar Nederland heeft afgespeeld in de laatste maand van 2012 en de eerste maanden van 2013. Ook deze stukken had eiseres eerder kunnen en moeten laten opstellen en in de procedure moeten brengen. Eiseres heeft onvoldoende valide omstandigheden naar voren gebracht waarom dit niet van haar verwacht kon worden. De genoemde documenten zijn daarom geen nieuwe feiten en omstandigheden die kunnen afdoen aan de eerdere beoordeling. In zoverre kunnen zij niet worden betrokken bij de asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was hierin een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
9. Verder speelt nog een rol dat verweerder de documenten heeft voorgelegd aan de Koninklijke Marechaussee (KMar). De KMar heeft de documenten onderzocht en geconcludeerd dat deze niet kunnen worden geverifieerd. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS geldt dat als de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld, het document niet is aan te merken als een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid. De rechtbank wijst op de uitspraak van de 20 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP2545). Het ligt op de weg van eiseres om de authenticiteit van het document zelf aan te tonen. Eiseres heeft gesteld dat zij de stukken van haar broer heeft ontvangen en dat zij wel echt moeten zijn. Verder heeft zij tijdens de eerste zitting bij de rechtbank verzocht om haar in de gelegenheid te stellen om de authenticiteit van de documenten aan te laten tonen via de Afghaanse ambassade. De rechtbank heeft haar die gelegenheid geboden tot de tweede zitting, maar eiseres heeft de authenticiteit van de door haar overgelegde documenten niet aangetoond. Dit maakt ook dat de door eiseres overgelegde documenten niet zijn aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was hierin een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
10. Eiseres heeft voor de eerste zitting een e-mailbericht overgelegd van 16 juli 2015 van [A] , researcher bij Amnesty International. Na de eerste zitting heeft zij nog meer documenten overgelegd. Het gaat om de volgende documenten:
a. een brief van 6 februari 2013, afkomstig van MoDe, gericht aan het Bureau Onafhankelijke Commissie van Mensenrechten van de provincie Nengarhar, voorzien van vertaling;
b. een kort verslag van 25 februari 2013 van de Onafhankelijke Commissie van Mensenrechten Afghanistan, voorzien van vertaling;
c. een aangifteformulier van 14 februari 2013 van het kantoor incidenten van de Onafhankelijke Commissie van rechten van de mens van Afghanistan;
d. een aangifteformulier van 15 februari 2013 van het kantoor incidenten van de Onafhankelijke Commissie van rechten van de mens van Afghanistan;
e. een e-mailbericht overgelegd van eerdergenoemde [A] van 1 september 2015.
11. De rechtbank stelt vast dat de documenten a tot en met d dateren vóór het besluit in de eerste asielprocedure. Eiseres heeft deze in een zeer laat stadium in de huidige procedure ingebracht, zonder een overtuigende reden waarom deze stukken niet eerder hadden kunnen worden ingebracht. Als er al van zou moeten worden uitgegaan dat zij ook deze stukken pas laat van haar broer heeft ontvangen, geldt dat ook voor deze stukken niet als afdoende verklaring. Verder staat de authenticiteit van deze stukken evenmin vast. Het gaat hier om kopieën. Het ligt op de weg van eiseres om, zoals hiervoor ook is overwogen, in het kader van de opvolgende aanvraag nader te onderbouwen dat het om afschriften van authentieke stukken gaat. Eiseres heeft niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. De rechtbank merkt ook deze stukken dus niet aan als nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was hierin een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
11. De twee e-mailberichten van de researcher van Amnesty International gericht aan de gemachtigde van eiseres dateren wel van ná het besluit in de vorige asielprocedure en er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze eerder hadden kunnen en ook moeten worden ingebracht. Zij zijn immers van zeer recente datum. Over de authenticiteit ervan bestaat geen twijfel. Deze documenten zijn echter toch niet aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank acht van belang dat de conclusie van Amnesty International zoals verwoord in de e-mailberichten, dat de echtgenoot van eiseres is ontvoerd, niet wordt onderbouwd. Uit de eerste e-mail blijkt dat de researcher van Amnesty zich baseert op informatie van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie van Afghanistan van augustus 2014. Deze organisatie heeft op 5 mei 2014 een verklaring afgegeven aan eiseres waarin de ontvoering van de echtgenoot niet wordt gemeld. De informatie van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie van Afghanistan lijkt daarmee vooral te zijn gebaseerd op de verklaringen van eiseres zelf. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt nergens een andere (objectieve) bron. De informatie is steeds terug te voeren op het relaas van eiseres zelf. Dit geldt ook voor de latere e-mail van Amnesty International. Gesteld wordt weliswaar dat Amnesty International zich ook op andere bronnen baseert, maar deze worden niet openbaar gemaakt. De bronnen van Amnesty International zijn hiermee niet controleerbaar. Het ligt op de weg van eiseres om haar relaas te onderbouwen en de e-mailberichten zijn in dat licht bezien niet voldoende. Zij bieden te weinig concrete en objectieve aanknopingspunten dat het hier niet in wezen gaat om het relaas van eiseres zelf. Dit alles maakt dat deze e-mailberichten op voorhand niet kunnen afdoen aan het eerdere besluit en dus geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was hierin een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
11. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag verder ten grondslag gelegd dat de situatie in Afghanistan voor mensen zoals zij, die activiteiten hebben verricht met als doel de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan, ernstig is verslechterd. Zij verwijst in dit verband naar het rapport van Amnesty International van 7 april 2015: ‘Afghanistan, their lives on the line: Women human rights defenders under attack in Afghanistan’. Onder verwijzing naar dit rapport heeft eiseres gesteld dat de situatie in het bijzonder in het zuiden en zuidwesten van Afghanistan significant is verslechterd.
14. De rechtbank stelt vast dat ook verweerder er van uitgaat dat eiseres dergelijke activiteiten ten behoeve van vrouwenrechten in Afghanistan heeft verricht. Toch kan de informatie uit dit rapport naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan het besluit uit de eerdere asielprocedure. Eiseres heeft bij verweerder verklaard dat zij afkomstig is uit [woonplaats] . Zij heeft weliswaar werkzaamheden verricht in de provincie Laghman en daar tijdelijk in het huis van haar familie gewoond, maar haar hoofdverblijf is altijd in [woonplaats] geweest. Dit heeft zij tijdens de eerste zitting ook uitdrukkelijk bevestigd. Zij heeft verklaard dat zij vanuit [woonplaats] werd uitgezonden naar de provincies Laghman, Herat of Nimrow, maar dat haar woonadres in [woonplaats] was. Het uitgangspunt in deze procedure is de situatie in [woonplaats] . Uit het door eiseres ingebracht rapport van Amnesty International volgt niet dat de situatie in [woonplaats] voor vrouwenrechtenactivisten is verslechterd. De rechtbank ziet ook hierin dus geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht was hierin een grond te zien om inhoudelijk op de aanvraag in te gaan.
14. Eiseres heeft tot slot verwezen naar de gewijzigde wetgeving.
14. Daar waar het gaat om de vraag of de wijze waarop verweerder asielaanvragen nu beoordeelt ten opzichte van de wijze waarop hij dat deed voor 1 januari 2015, oordeelt de rechter dat dit geen "nieuw recht" is dat maakt dat verweerder verplicht was inhoudelijk op de aanvraag in te gaan. Uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat met de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling (de huidige beoordeling) geen inhoudelijke wijziging van het eerdere beoordelingskader is beoogd, maar een andere wijze van motiveren van het geloofwaardigheidsoordeel. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de ABRvS van 9 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1203).
14. Uit het bovenstaande volgt dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd en ook geen relevante wijziging van het recht heeft aangewezen. Vervolgens is de vraag aan de orde of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998, Bahaddar. Volgens eiseres loopt zij bij terugkeer naar Afghanistan immers een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
14. Van belang is dat verweerder zich tijdens de eerste zitting op het standpunt heeft gesteld dat van uitzetting op dit moment (nog) geen sprake is, omdat de echtgenoot van eiseres niet in beeld is. Verder is van belang dat de documenten die eiseres heeft overgelegd elkaar op wezenlijke punten tegenspreken en ook op belangrijke onderdelen niet stroken met haar eigen relaas. Zo heeft eiseres bij verweerder verklaard dat haar echtgenoot op 31 januari 2013 bij een inval in hun woning is ontvoerd. Eiseres heeft gesteld dat zij de woning heeft kunnen ontvluchten en dat zij tot aan haar vertrek uit Afghanistan op 21 februari 2013 was ondergedoken. Dit spoort niet met de inhoud van het aangifteformulier van de Onafhankelijke Mensenrechtenorganisatie van 14 februari 2013, waarin staat dat eiseres zelf een klacht heeft ingediend. Ook staat op dit formulier vermeld dat zij sinds een tijd door onbekende personen telefonisch zou zijn bedreigd. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij één keer telefonisch is bedreigd. Ook uit de verklaringen van MoDe zou blijken van meerdere schriftelijke en telefonische bedreigingen, terwijl eiseres daar zelf geen melding van heeft gemaakt; althans niet van het gegeven dat dit vaker dan één keer gebeurd zou zijn. Wat verder opvalt, is dat de Onafhankelijke Mensenrechten Organisatie Afghanistan geen melding heeft gemaakt van de ontvoering van de echtgenoot van eiseres, terwijl Amnesty International juist deze organisatie ziet als belangrijke bron van deze informatie. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt verder niet wat de datum is van de aanval op eiseres. Verschillende keren komt de datum 6 februari 2013 terug, terwijl eiseres heeft gesteld dat de aanval op 31 januari 2013 plaatsvond.
Dit alles samen maakt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in het arrest Bahaddar, die verweerder ertoe te verplichten eiseres toch een verblijfsvergunning te verlenen.
22. Het beroep is ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzitter, mr. M.C. Verra en mr. M.P. Bos, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.