ECLI:NL:RBDHA:2016:13231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
C/09/519727 / KG RK 16-1766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een civiele procedure betrokken was, had de kantonrechter mr. F.J. Verbeek gewraakt tijdens een getuigenverhoor. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de toelating van een vraag door de kantonrechter die betrekking had op het inkomen van de getuige in 2010. Verzoeker stelde dat deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het toelaten van vragen tijdens een getuigenverhoor een processuele beslissing is die in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker onvoldoende had onderbouwd dat de beslissing van de kantonrechter onbegrijpelijk was of dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor het opleggen van een wrakingsverbod, zoals door de kantonrechter was verzocht. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/56
zaak-/rekestnummer: 519727 KG RK 16/1766
zaaknummer hoofdzaak: 4672467 RL EXPL 15/37360
datum beschikking: 31 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Over de Vest
strekkende tot wraking van:
mr. F.J. Verbeek,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna: de kantonrechter.
Belanghebbende is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Spek

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Het huwelijk tussen verzoeker en belanghebbende is op 23 april 2013 ontbonden. Verzoeker vordert in de hoofdzaak van belanghebbende betaling van de helft van de reeds door verzoeker betaalde aflossing van een op 9 oktober 2010 bij de vader van verzoeker afgesloten geldlening.
1.2.
Op 5 oktober 2016 heeft bij de kantonrechter een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij de vader van verzoeker is gehoord. Tijdens het getuigenverhoor heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt, waarna de kantonrechter de zitting heeft geschorst.
1.3.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van het getuigenverhoor, alsmede van de schriftelijke reactie van de kantonrechter.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 17 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt, door vragen van de gemachtigde van belanghebbende toe te laten die betrekking hebben op het inkomen van de getuige in 2010.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in het wrakingsverzoek en heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat zij in het algemeen een vraag niet snel ontoelaatbaar acht en dat zij de vraag naar het inkomen van de getuige in 2010 niet onbehoorlijk of suggestief vond. Bovendien is volgens de kantonrechter sprake van een processuele beslissing die geen grond voor wraking oplevert. De kantonrechter verzoekt de wrakingskamer in de beslissing op te nemen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling wordt genomen, omdat er geen reële aanleiding bestond voor het indienen van onderhavig wrakingsverzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer overweegt dat het toelaten van een vraag tijdens een getuigenverhoor een processuele beslissing betreft die in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker niet, of althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat daarvan in dit geval sprake is.
5.4.
Gelet op vorenstaande zal het verzoek tot wraking van de kantonrechter worden afgewezen.
5.5.
Voor het opleggen van een wrakingsverbod, zoals door de kantonrechter verzocht, ziet de wrakingskamer geen aanleiding.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a Gerechtsdeurwaarderskantoor Over de Vest;
• de belanghebbende p/a mr. M.A. Spek;
• de kantonrechter mr. F.J. Verbeek.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. van der Burg, mr. K.M. Braun en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.