Overwegingen
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en bezitten de Mongoolse nationaliteit. Op 22 augustus 2014 hebben eisers aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan deze aanvragen ligt het volgende ten grondslag. Eisers zijn in 2006 getrouwd. Omdat eiser Chinese voorvaderen heeft, kreeg hij vanwege zijn huwelijk met een Mongoolse vrouw problemen met de ultranationalistische groepering ‘Hukh Mongol’. Vanaf 2006 tot aan het vertrek van eisers is eiser regelmatig bedreigd, mishandeld en seksueel misbruikt door leden van deze groepering. In juli 2014 werd eiser ernstig mishandeld en werd zijn dochter ook bedreigd. Dit gaf voor eisers de doorslag om te besluiten het land te verlaten.
3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 1 mei 2015 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen. Bij uitspraak van 13 november 2015 (AWB 15/9369 en AWB 15/9370) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, de daartegen door eisers ingestelde beroepen gegrond verklaard. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers opnieuw afgewezen. Verweerder acht het relaas van eisers geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat eisers de bescherming van de Mongoolse autoriteiten kunnen inroepen. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
4. In beroep hebben eisers gemotiveerd betwist dat zij de bescherming van de Mongoolse autoriteiten kunnen inroepen voor de problemen die zij daar hebben ondervonden dan wel zullen ondervinden.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve het volgende. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in werking getreden. De asielaanvragen van eisers dateren van voor 20 juli 2015. Gelet op het overgangsrecht van de Procedurerichtlijn heeft dit tot gevolg dat verweerder in het bestreden besluit het oude recht had moeten toepassen. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:510). Verweerder heeft de aanvragen echter afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw (nieuw). Nu gesteld noch gebleken is dat eisers hierdoor zijn benadeeld, zal de rechtbank het geconstateerde gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 29 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7273), volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. Dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vaststaat, brengt niet reeds met zich dat in feite geen bescherming kan worden verkregen. 7. In voornoemde uitspraak van 13 november 2015 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, overwogen dat verweerder zich in de besluiten van 1 mei 2015 ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er in het algemeen geen bescherming wordt geboden in Mongolië, omdat verweerder daarmee heeft miskend dat de bewijslast daarvoor bij hem ligt.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluiten heeft overwogen dat uit de door eisers aangehaalde rapporten en artikelen niet blijkt dat zij geen bescherming kunnen inroepen tegen de groepering ‘Hukh Mongol’ en dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake zou zijn van een patroon van onvoldoende bescherming in algemene zin. Daarmee miskent verweerder naar het oordeel van de rechtbank nog steeds dat de bewijslast daarvoor bij hem ligt. Verweerder heeft zich dus wederom onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in Mongolië in het algemeen bescherming wordt geboden. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
9. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
10. In de bestreden besluiten en het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Mongolië van januari 2010 (het ambtsbericht). Uit het ambtsbericht blijkt dat er een functionerend justitieel apparaat is in Mongolië, dat lokale politiebureaus werkzaam zijn en een onafhankelijke rechterlijke macht aanwezig is. Verweerder erkent dat corruptie een bekend probleem is in Mongolië, maar stelt vast dat uit het ambtsbericht volgt dat de wet voorziet in sancties voor overheidscorruptie. Voorts is de Independent Authority Against Corruption (IAAC) verantwoordelijk voor het onderzoeken van corruptie. Daarbij wordt vermeld dat burgers in principe de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen tegen corrupte functionarissen, maar dat theorie en praktijk niet altijd samenvallen. Er kan dan ook niet gesteld worden dat het vragen van bescherming in het algemeen niet mogelijk is. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder op het US Department of State Report over Mongolië van 27 februari 2014, waaruit blijkt dat de regering van Mongolië nieuwe wetgeving heeft opgesteld om corruptie terug te dringen. Voorts blijkt uit het Country Report van het US Department of State van 13 april 2016 dat het IAAC daadwerkelijk corruptiezaken in onderzoek heeft en dat er veroordelingen voor corruptie hebben plaatsgevonden.
11. Eisers hebben in beroep betoogd dat nu het ambtsbericht dateert uit 2010, het geen informatie kan verschaffen over het optreden van de Mongoolse autoriteiten ten tijde van het bestreden besluit. Eisers verwijzen naar recentere informatie. Uit het door verweerder reeds genoemde Country Report van het US Department of State van 13 april 2016 blijkt volgens eisers juist dat er geen adequate bescherming kan worden geboden. De IAAC heeft slechts een beperkt budget en weinig mankrachten. Bovendien heeft de IAAC geen goede reputatie onder de bevolking, omdat de indruk bestaat dat personen bij de IAAC zelf corrupt zijn. Verder verwijzen eisers naar het rapport van Amnesty International van 24 februari 2016, waarin wordt bericht dat er regelmatig meldingen zijn over de beperking van rechten. Voorts blijkt uit het US Department of State Report van 25 juni 2015 dat de regering er niet in is geslaagd om de wet die corruptie verbiedt effectief te handhaven. Corruptie komt nog steeds in alle lagen van de overheid voor. Dit wordt ook bevestigd door het jaarrapport van Freedom House van 2015.
12. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het ambtsbericht aan de daaraan te stellen vereisten. De door eisers overgelegde landeninformatie geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht, nu deze informatie het beeld dat oprijst uit het ambtsbericht juist bevestigt. De situatie in Mongolië is zorgwekkend en er is sprake van corruptie, maar uit de informatie blijkt niet dat de effectiviteit van de bescherming zodanig beperkt wordt door corruptie dat er niet meer gesproken kan worden van daadwerkelijke bescherming. In zijn algemeenheid kan dus gesteld worden dat de Mongoolse autoriteiten bescherming kunnen bieden en mag dus verwacht worden dat eisers deze bescherming inroepen.
13. Vervolgens ligt de vraag voor of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is om de bescherming van de Mongoolse autoriteiten in te roepen.
14. Eisers hebben in beroep betoogd dat de Mongoolse autoriteiten niet in staat zijn bescherming te bieden tegen ultranationalistische groeperingen zoals die waar eisers voor vrezen. Daartoe hebben zij verwezen naar de volgende rapporten: het US Department of State Report over Mongolië van 27 februari 2014, het jaarrapport van de Bertelsmannstiftung van 2014, het US Department of State Report van 25 juni 2015, een rapport van Minority Rights Group International van 2 juli 2015, een artikel van EJ Insight van 22 juni 2015 en het rapport Amnesty International van 24 februari 2016. Voorts blijkt uit het Country Report van het US Department of State van 13 april 2016 dat de lokale politie verantwoordelijk is voor onderzoek naar beschuldigingen van marteling. Eisers kunnen zich dus niet tot andere/hogere autoriteiten wenden. Tot slot wijst eiser op de brief van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 9 april 2015, waarin is geconstateerd dat er bij eiser sprake is van psychische klachten en dat het vanuit medisch perspectief verklaarbaar en begrijpelijk is dat hij geen werk heeft gemaakt van zijn aangifte.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is om de bescherming van de autoriteiten in te roepen. De rechtbank stelt vast dat uit de door eisers aangehaalde rapporten weliswaar blijkt dat ultranationalistische groeperingen nog steeds actief zijn in Mongolië, maar dat daaruit niet volgt dat er door de overheid in het geheel niet tegen deze groeperingen wordt opgetreden. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser slechts eenmaal, in 2012, heeft gepoogd aangifte te doen en daarna op geen enkele wijze heeft geprobeerd de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Dat de lokale politie in beginsel verantwoordelijk is, betekent niet dat eiser kon volstaan met één poging tot het doen van aangifte bij één agent. Verweerder stelt terecht dat eiser zich tot een ander politiebureau dan wel de hogere autoriteiten had kunnen wenden of de hulp van een NGO had kunnen inroepen. De brief van het iMMO kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat eiser kampt met psychische problemen, maakt immers niet dat het voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om aangifte te doen.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
17. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 (1 punt in verband met het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).