ECLI:NL:RBDHA:2016:13167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een waarschuwing in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen een waarschuwing die haar door de minister van Veiligheid en Justitie was opgelegd. Eiseres, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 15 april 2016, waarin haar bezwaar tegen een eerdere waarschuwing van 21 november 2014 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de waarschuwing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank stelde vast dat de waarschuwing een sturingsmiddel was en dat het advies van de interne klachtenadviesinstantie niet gericht was op het wijzigen van de rechtspositie van eiseres. Eiseres had eerder een klacht ingediend tegen haar leidinggevende, die gegrond was verklaard, wat leidde tot de waarschuwing. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van waarschuwingen en de rol van interne klachtenprocedures in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4760 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. in 't Veen).

Procesverloop

Bij brief van 21 november 2014 heeft verweerder een tegen eiseres ingediende bejegeningsklacht gegrond verklaard en eiseres een waarschuwing gegeven.
Bij brief van 28 november 2014 heeft eiseres onder meer gereageerd op een aantal opties dat haar door verweerder is voorgelegd en bezwaar gemaakt tegen (de mondelinge mededeling over de inhoud van) een advies ter zake van voornoemde bejegeningsklacht.
Bij brief van 8 december 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 november 2014.
Bij besluit van 15 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 8 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 21 november 2014 volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De brief van 28 november 2014 is volgens verweerder niet gericht tegen enig besluit met rechtsgevolg. Op dit punt wordt het bezwaar ook niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2016.
Eiseres is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is sinds 1993 werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst laatstelijk in de functie van medewerker advies (schaal 11). Eiseres is van 1 juni 2013 tot 31 mei 2014 intern gedetacheerd bij het KlantinformatieCentrum (KIC) [locatie] .
Eiseres heeft zich op 15 april 2014 arbeidsongeschikt gemeld wegens ziekte.
Bij brief van 23 april 2014 is eiseres medegedeeld dat de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat zij per 6 mei 2014 op medische gronden arbeidsgeschikt is te achten. Van eiseres werd verwacht dat zij op 6 mei 2014 haar werkzaamheden zou hervatten.
Bij besluit van 7 mei 2014 is de detachering van eiseres bij de Unit Ketenservicelijn bij het KIC met onmiddellijke ingang beëindigd.
Bij besluit van 20 mei 2014 is de bezoldiging van eiseres met toepassing van artikel 14 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geschorst met ingang van 6 mei 2014, omdat zij haar werkzaamheden niet heeft hervat per 6 mei 2014.
1.2
Bij brief van 17 juni 2014 heeft de voormalig leidinggevende van eiseres een klacht ingediend in verband met gedragingen van eiseres. Deze leidinggevende en eiseres hebben in het verleden samengewerkt en hij stelt in die periode te zijn geconfronteerd met negatieve uitlatingen van eiseres omtrent zijn persoon. Eiseres is vervolgens niet meer werkzaam geweest op zijn afdeling. Op 8 april 2014 is de leidinggevende geplaatst bij het KIC, waar eiseres reeds was gedetacheerd. Volgens de leidinggevende heeft eiseres na zijn plaatsing wederom geprobeerd hem in een negatief daglicht te stellen en hem persoonlijk te beschadigen.
Bij Nota van 21 oktober 2014 heeft de Interne Hoorcommissie naar aanleiding van deze klacht een advies uitgebracht. Geadviseerd wordt onder meer om de klacht gegrond te verklaren, omdat eiseres duidelijk heeft gemaakt dat zij zijn komst als leidinggevende niet zag zitten. Eiseres dient te beloven geen enkele uitlating over deze leidinggevende te doen zolang zij bij de IND werkzaam is en zal dit schriftelijk bevestigen.
1.3
Bij brief van 21 november 2014 heeft verweerder de tegen eiseres ingediende bejegeningsklacht gegrond verklaard en eiseres de waarschuwing gegeven dat zij zich in de toekomst dient te onthouden van uitlatingen over de leidinggevende. Mocht herhaling worden geconstateerd, dan zal worden overgegaan tot zwaardere disciplinaire maatregelen.
Bij brief van 28 november 2014 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat gesteld is dat er bezwaren bestaan met betrekking tot haar functioneren, waarbij een door een collega ingediende klachtprocedure een belangrijke rol speelt. Eiseres verzoekt om toezending van de beslissing van de Interne Hoorcommissie en deelt mede dat zij, voor zover de inhoud van de beslissing voor haar negatief is, hiertegen reeds hierbij bezwaar maakt.
Voorts heeft eiseres gereageerd op een aantal opties dat haar door verweerder is voorgelegd, zoals plaatsing op een andere, niet nader aangeduide functie, mediation of vertrek bij de IND en is verweerder verzocht om eiseres een redelijk voorstel te doen.
Bij brief van 8 december 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 november 2014.
1.4
Eiseres heeft in 2015 de afhandeling van de klacht van de leidinggevende voorgelegd aan de Nationale Ombudsman.
Bij brief van 18 januari 2016 is van de zijde van verweerder een reactie gestuurd aan de Nationale Ombudsman in verband voornoemde klacht van eiseres. Medegedeeld is dat op basis van het advies van de Interne Hoorcommissie is geoordeeld dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Dit heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire maatregel in de vorm van een schriftelijke berisping. Het bezwaar hiertegen is aangehouden, in afwachting van de uitkomst van het overleg met eiseres en haar advocaat om tot een minnelijke schikking te komen inzake de beëindiging van haar dienstbetrekking bij de IND, aldus verweerder.
1.5
Bij besluit van 15 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 8 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 21 november 2014 volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
De brief van 28 november 2014 is volgens verweerder niet gericht tegen enig besluit met rechtsgevolgen. Op dit punt wordt het bezwaar ook niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 25 mei 2016 beroep ingesteld tegen dit besluit.
De brief van verweerder van 21 november 2014
2 Eiseres kan zich niet vinden in de wijze waarop de klacht van de leidinggevende is behandeld en de wijze waarop verweerder zich sindsdien naar haar heeft opgesteld. Uit de brief van 18 januari 2016 aan de Nationale Ombudsman blijkt dat verweerder stelt dat sprake is van plichtsverzuim, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Dit gaat verder dan een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen.
Zij is niet in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. Het advies van de Interne Hoorcommissie is bovendien onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig, nu de commissie oordeelt dat niet eenduidig is vast te stellen welke bewoordingen zijn gebruikt.
3 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7741) is het rechtspositionele belang van de ambtenaar rechtstreeks betrokken bij (de schriftelijke vastlegging van) de vaststelling dat een ambtenaar zich in de termen van het toepasselijke rechtspositionele voorschrift aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. In dat geval gaat de vaststelling verder dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel open staat. Ontbreekt een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim, dan is de waarschuwing uitsluitend als zo'n sturingsmiddel aan te merken en brengt zij geen wijziging in de rechtspositie van de betrokkene (CRvB 28 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2606).
4 De rechtbank overweegt dat de brief van 21 november 2014 geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevat. De brief strekt niet verder dan de mededeling dat eiseres zich dient te onthouden van uitlatingen over haar voormalig leidinggevende. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat dit een brief van ongenoegen is en dat geen sprake is van een disciplinaire straf. Als eiseres het gedrag continueert, dan wordt het wel als plichtsverzuim aangemerkt en kan een disciplinaire straf worden opgelegd. Ter zake van de brief van 18 januari 2016 aan de Nationale Ombudsman heeft verweerder voorts medegedeeld dat daarin foutief is vermeld dat een schriftelijke berisping is opgelegd wegens plichtsverzuim. De brief is wegens tijdgebrek opgesteld aan de hand van mondelinge informatie, zonder dossier. Nadien is gebleken dat sprake was van miscommunicatie, dat sprake was van een brief van ongenoegen en niet van een schriftelijke berisping. De rechtbank overweegt dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat geen intentie bestond om in het geval van eiseres plichtsverzuim vast te stellen. De brief van 18 januari 2016 berust, hoe ongelukkig de bewoordingen mogen zijn, op een fout wegens tijdsdruk.
Overigens heeft eiseres ter zitting medegedeeld dat haar klacht bij de Nationale Ombudsman niet-ontvankelijk is verklaard. Er kan geen onderzoek worden gedaan omdat het onderhavige beroep aanhangig is bij deze rechtbank.
Nu slechts sprake is van een sturingsmiddel, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 21 november 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen eiseres overigens op dit punt heeft aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.
Het beroep dient op dit punt ongegrond te worden verklaard.
Het bezwaar van eiseres van 28 november 2014
5 Eiseres heeft met de brief van 28 november 2014 onder meer bezwaar gemaakt tegen een op onbekende datum gedane mededeling omtrent de inhoud van het advies van de Interne Hoorcommissie van 21 oktober 2014, waarbij het functioneren van eiseres was meegewogen. Eiseres had ten tijde van haar brief van 28 november 2014 nog geen kennis genomen van de schriftelijke weergave van bedoeld advies en heeft het opgevat als een besluit, voor zover de inhoud daarvan negatief voor haar zou zijn.
De rechtbank overweegt dat het advies van de Interne Hoorcommissie, zijnde een interne klachtadviesinstantie in het kader van een klachtbehandeling, niet is gericht op rechtsgevolg. Hiermee is niet beoogd wijzigingen in de rechtspositie van eiseres aan te brengen. Dit geldt evenzeer voor de door verweerder mondeling verstrekte informatie over inhoud van bedoeld advies. Dat in het advies overwegingen zijn opgenomen omtrent het functioneren van eiseres, hetgeen in dit geval gerelateerd is aan de klacht, maakt dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.
Het beroep dient ook op dit punt ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.