1.5Bij besluit van 15 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 8 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 21 november 2014 volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
De brief van 28 november 2014 is volgens verweerder niet gericht tegen enig besluit met rechtsgevolgen. Op dit punt wordt het bezwaar ook niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 25 mei 2016 beroep ingesteld tegen dit besluit.
De brief van verweerder van 21 november 2014
2 Eiseres kan zich niet vinden in de wijze waarop de klacht van de leidinggevende is behandeld en de wijze waarop verweerder zich sindsdien naar haar heeft opgesteld. Uit de brief van 18 januari 2016 aan de Nationale Ombudsman blijkt dat verweerder stelt dat sprake is van plichtsverzuim, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Dit gaat verder dan een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen.
Zij is niet in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. Het advies van de Interne Hoorcommissie is bovendien onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig, nu de commissie oordeelt dat niet eenduidig is vast te stellen welke bewoordingen zijn gebruikt.
3 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7741) is het rechtspositionele belang van de ambtenaar rechtstreeks betrokken bij (de schriftelijke vastlegging van) de vaststelling dat een ambtenaar zich in de termen van het toepasselijke rechtspositionele voorschrift aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. In dat geval gaat de vaststelling verder dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel open staat. Ontbreekt een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim, dan is de waarschuwing uitsluitend als zo'n sturingsmiddel aan te merken en brengt zij geen wijziging in de rechtspositie van de betrokkene (CRvB 28 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2606). 4 De rechtbank overweegt dat de brief van 21 november 2014 geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevat. De brief strekt niet verder dan de mededeling dat eiseres zich dient te onthouden van uitlatingen over haar voormalig leidinggevende. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat dit een brief van ongenoegen is en dat geen sprake is van een disciplinaire straf. Als eiseres het gedrag continueert, dan wordt het wel als plichtsverzuim aangemerkt en kan een disciplinaire straf worden opgelegd. Ter zake van de brief van 18 januari 2016 aan de Nationale Ombudsman heeft verweerder voorts medegedeeld dat daarin foutief is vermeld dat een schriftelijke berisping is opgelegd wegens plichtsverzuim. De brief is wegens tijdgebrek opgesteld aan de hand van mondelinge informatie, zonder dossier. Nadien is gebleken dat sprake was van miscommunicatie, dat sprake was van een brief van ongenoegen en niet van een schriftelijke berisping. De rechtbank overweegt dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat geen intentie bestond om in het geval van eiseres plichtsverzuim vast te stellen. De brief van 18 januari 2016 berust, hoe ongelukkig de bewoordingen mogen zijn, op een fout wegens tijdsdruk.
Overigens heeft eiseres ter zitting medegedeeld dat haar klacht bij de Nationale Ombudsman niet-ontvankelijk is verklaard. Er kan geen onderzoek worden gedaan omdat het onderhavige beroep aanhangig is bij deze rechtbank.
Nu slechts sprake is van een sturingsmiddel, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 21 november 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen eiseres overigens op dit punt heeft aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.
Het beroep dient op dit punt ongegrond te worden verklaard.
Het bezwaar van eiseres van 28 november 2014
5 Eiseres heeft met de brief van 28 november 2014 onder meer bezwaar gemaakt tegen een op onbekende datum gedane mededeling omtrent de inhoud van het advies van de Interne Hoorcommissie van 21 oktober 2014, waarbij het functioneren van eiseres was meegewogen. Eiseres had ten tijde van haar brief van 28 november 2014 nog geen kennis genomen van de schriftelijke weergave van bedoeld advies en heeft het opgevat als een besluit, voor zover de inhoud daarvan negatief voor haar zou zijn.
De rechtbank overweegt dat het advies van de Interne Hoorcommissie, zijnde een interne klachtadviesinstantie in het kader van een klachtbehandeling, niet is gericht op rechtsgevolg. Hiermee is niet beoogd wijzigingen in de rechtspositie van eiseres aan te brengen. Dit geldt evenzeer voor de door verweerder mondeling verstrekte informatie over inhoud van bedoeld advies. Dat in het advies overwegingen zijn opgenomen omtrent het functioneren van eiseres, hetgeen in dit geval gerelateerd is aan de klacht, maakt dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan buiten beschouwing blijven.
Het beroep dient ook op dit punt ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.