ECLI:NL:RBDHA:2016:13077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
NL16.2760, NL16.2761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens valse identiteitsgegevens en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C.A. Koen, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de asielaanvraag op 5 oktober 2016 had afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser valse identiteitsgegevens had verstrekt en tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit. Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door mr. A.S. Poelman.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was. Eiser had niet zijn eigen persoonsgegevens opgegeven en had een vals identiteitsbewijs overgelegd. Ondanks dat eiser later andere gegevens had verstrekt, was dit niet voldoende om de afwijzing te herzien, aangezien hij deze nieuwe gegevens niet had gestaafd. De rechtbank verwees naar artikel 16 van de Richtlijn 2013/32/EU, waaruit bleek dat eiser in de gelegenheid was gesteld om zijn asielverzoek te staven, maar dat dit niet betekende dat een asielverzoek niet afgewezen kon worden op basis van valse informatie.

De rechtbank concludeerde dat verdere beoordeling van het asielrelaas niet mogelijk was, omdat de ware identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet vastgesteld konden worden. Asielmotieven zijn immers alleen relevant in de context van de herkomst en identiteit van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.2760 (beroep) en NL16.2761 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 oktober 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker,

hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. J.C.A. Koen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.S. Poelman.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2016 (het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Op 6 oktober 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening teneinde uitzetting hangende het beroep te voorkomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T.J. Hoessein, tolk in de Urdu-taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak en overweegt daartoe het volgende.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Niet in geschil is dat eiser niet zijn eigen persoonsgegevens heeft opgegeven en dat hij een vals identiteitsbewijs heeft overgelegd. Voorts heeft eiser ook nadat hij de volgens hem juiste persoonsgegevens heeft medegedeeld tegenstrijdige verklaringen afgelegd, bijvoorbeeld over de taal die hij het beste beheerst. Dit is dan ook terecht door verweerder tegengeworpen. Ook heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat het alsnog meedelen van de juiste gegevens niet kan afdoen aan de afwijzing als kennelijk ongegrond, nog daargelaten dat eiser deze persoonsgegevens niet heeft gestaafd. Anders dan eiser meent, noopt het bepaalde in artikel 16 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) niet tot een ander oordeel. In dit artikel is immers slechts neergelegd dat de asielzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om zijn asielverzoek te staven waarbij hij gelegenheid moet krijgen om uitleg te geven over eventuele tegenstrijdigheden. Daaraan is in het geval van eiser voldaan. Geenszins volgt echter uit dit artikel dat een asielverzoek niet langer kan worden afgewezen als na het meedelen van valse gegevens andere gegevens worden verstrekt zonder deze te staven. Voorts is in artikel 31, achtste lid, aanhef en onder c, van dezelfde richtlijn expliciet de mogelijkheid neergelegd om een verzoek af te wijzen als kennelijk ongegrond indien de verzoeker valse informatie of documenten heeft verstrekt omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit.
3. Vervolgens heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat verdere beoordeling van het asielrelaas achterwege kan blijven, nu niet kan worden vastgesteld wat de ware identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser is. Asielmotieven hebben immers slechts betekenis tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling. Hierin ziet de rechtbank zich gesteund door vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de uitspraak van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4061).
4. Het beroep is ongegrond. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL16.2760:
 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL16.2761:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover betrekking hebbend op het beroep, binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.