Overwegingen
1. Aan eiseres is met ingang van 25 juni 2014 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel: verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ( [A] ) toegekend. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 25 juni 2015 ingetrokken op grond van gebruik door eiseres van onjuiste persoonsgegevens. Het beroep van eiseres is hiertegen niet gericht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen als slachtoffer van huiselijk geweld omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 3.48 eerste lid, onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich in het land van herkomst niet aan het huiselijk geweld van familieleden kan onttrekken. Ook is geen sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland. Voor zover eiseres vreest voor eergerelateerd geweld van de zijde van familieleden die in Afghanistan wonen, kan eiseres een asielaanvraag indienen.
3. Eiseres voert aan dat bij het bestreden besluit ten onrechte de rol van [A] , haar ex-echtgenoot, en zijn familie niet is betrokken. Eiseres stelt dat zij heeft te vrezen voor represailles van [A] en zijn familie en dat zij zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld in Nederland of in het land van herkomst. Haar eigen familie kan eiseres niet beschermen tegen aanvallen van haar ex-schoonfamilie. Eiseres stelt verder dat zij zich niet door vestiging in Afghanistan aan het huiselijk geweld kan onttrekken. Eiseres verwijst naar het ambtsbericht van september 2014 over Afghanistan, pagina’s 46 en 63. Volgens eiseres is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.
4. De voorwaarden voor een vergunning onder de beperking verband houdende met ‘tijdelijk humanitaire gronden’ wegens eergerelateerd/huiselijk geweld zijn opgenomen in artikel 3.48, eerste lid, onder e en f van het Vb en nader uitgewerkt in de beleidsregels van paragraaf B8/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hierin is bepaald dat de IND een verblijfsvergunning verleent aan een slachtoffer van eergerelateerd/huiselijk geweld als is voldaan aan alle daarvoor gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat het slachtoffer zich niet kan onttrekken aan het huiselijk geweld als hij zich zou vestigen in het land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om dat aannemelijk maken. Naast geweld of dreiging van geweld in Nederland moet ook in het land van herkomst dreiging aanwezig zijn. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen, dreiging voor betrokkene uitgaat. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van eergerelateerd geweld is van belang waar de vreemdeling gevaar loopt. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde (reguliere) vergunning moet er sprake van dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar deze familieleden woonachtig zijn. Is er slechts sprake van dreiging van eergerelateerd geweld in het land van herkomst, maar niet in Nederland, dan is de asielprocedure de aangewezen weg.
5. In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat niet duidelijk is wat eiseres beoogt met het betoog dat geen oordeel is gegeven over de positie van [A] en zijn familie. [A] en een deel van zijn familie wonen in Nederland. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat eiseres van haar ex-schoonfamilie iets te vrezen heeft in Nederland. Voor zover eiseres stelt dat zij van hen heeft te vrezen in het land van herkomst dan heeft eiseres onvoldoende duidelijk gemaakt van wie en wat zij dan precies vreest. Indien eiseres vreest voor eergerelateerd geweld in Afghanistan kan zij dat naar voren brengen in de door haar op 19 januari 2016 ingediende asielaanvraag.
6. Blijkens de toelichting in paragraaf B8/2 van de Vc (ad 4) moet in geval van huiselijk geweld beoordeeld worden of naast geweld of dreiging van geweld in Nederland ook in het land van herkomst dreiging aanwezig is in verband met de vraag of zij zich aan het huiselijk geweld in Nederland kan onttrekken in het land van herkomst. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen dreiging uitgaat. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of sprake is van een (reële dreiging van) huiselijk geweld in Nederland. Dit heeft verweerder, zoals ter zitting bevestigd, in het midden gelaten. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet beoordeeld of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van de familieleden in het land van herkomst dreiging uitgaat, zodat zij zich niet aan het huiselijk geweld kan onttrekken. Verweerder stelt in het algemeen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet aan het geweld kan onttrekken door vestiging in het land van herkomst. Voor zover eiseres stelt dat zij te vrezen heeft voor eergerelateerd geweld uitgaande van haar ex-schoonfamilie verwijst verweerder naar de asielprocedure. Echter, volgens de toelichting op artikel B8/2 van de Vc (ad 4) moet verweerder beoordelen of voor eiseres van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen dreiging voor haar uitgaat. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank te beperkt beoordeeld. Verweerder heeft beoordeeld of aannemelijk is dat er ook in Afghanistan dreiging is van huiselijk geweld door de eigen familie van eiseres. Hierbij heeft verweerder ten onrechte alleen de eigen familie van eiseres betrokken en niet haar ex-schoonfamilie en ten onrechte de dreiging met geweld in het land van herkomst opgevat als dreiging met huiselijk geweld. Verweerder had moeten beoordelen of aannemelijk is gemaakt of er in Afghanistan dreiging uitgaat van de familie, waaronder ook de ex-schoonfamilie van eiseres, waardoor zij zich niet aan het huiselijk geweld in Nederland zou kunnen onttrekken. Die beoordeling blijkt evenmin uit het verweerschrift. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting verklaard dat met het verweerschrift niet is bedoeld om de motivering van het bestreden besluit te wijzigen en dat in het midden wordt gelaten of het huiselijk geweld in Nederland feitelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling of is voldaan aan alle voorwaarden van het beleid van paragraaf B8/2 van de Vc niet volledig is geweest en het bestreden besluit daarom onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. De rechtbank zal ter finale beslechting van het geschil hierna bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet aan het huiselijk geweld van familieleden kan onttrekken door zich te vestigen in het land van herkomst. Verweerder heeft waarde mogen hechten aan de verklaring van eiseres dat zij goed contact heeft met haar ouders in Afghanistan en dat die van haar situatie op de hoogte zijn. Dat, naar gesteld, terugkeer naar Afghanistan voor eiseres geen optie is, omdat haar ouders dat niet zullen goedkeuren, heeft verweerder in dat kader niet van doorslaggevend belang hoeven achten. Verweerder heeft terecht aangenomen dat dit niet betekent dat eiseres van haar eigen familie voor (dreiging van) (huiselijk) geweld te duchten heeft. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat ook sprake is van een situatie waarin iemand zich niet aan huiselijk geweld kan onttrekken door vestiging in het land van herkomst, indien sprake is van (dreiging met) eergerelateerd geweld in het land van herkomst. In dit verband heeft eiseres haar stelling dat zij zich als gescheiden vrouw in Afghanistan niet kan onttrekken aan (dreiging van) geweld van de zijde van haar traditionele ex-schoonfamilie niet met concrete bewijsstukken onderbouwd. Bovendien blijkt uit het dossier dat de familie van [A] al lange tijd in Nederland woont. Reeds hierom voldoet eiseres niet aan één van de (in het beleid uitgewerkte) voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid en onder f, van het Vb.
9. De rechtbank overweegt voorts dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat er sprake is van dreiging met eergerelateerd geweld en dat die dreiging zowel in Nederland als in het land van herkomst aanwezig moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dat onvoldoende heeft gedaan. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en van [A] kan niet worden vastgesteld dat eiseres te vrezen heeft voor (de dreiging met) eergerelateerd geweld van de zijde van [A] of van zijn familie in Nederland. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van familieleden van haar of [A] die in het land van herkomst wonen, dreiging voor haar uitgaat. Voor de stelling dat eiseres uit een traditionele familie komt, zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden. Eiseres voldoet daarom evenmin aan alle voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid en onder e, van het Vb.
10. Nu eiseres aan de hierboven genoemde voorwaarden niet voldoet komt zij niet in aanmerking voor de door haar gevraagde verblijfsvergunning, ondanks dat verweerder in het midden laat of in Nederland of sprake is van een (reële dreiging van) huiselijk geweld
11. De rechtbank concludeert dat verweerder de door eiseres gevraagde verblijfsvergunning ambtshalve heeft kunnen weigeren. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
13. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.