ECLI:NL:RBDHA:2016:12893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
09.817772.16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling van een scheidsrechter tijdens een jeugdvoetbalwedstrijd

Op 25 oktober 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling en poging tot zware mishandeling van een scheidsrechter tijdens een jeugdvoetbalwedstrijd op 16 april 2016 in Den Hoorn. De verdachte heeft geprobeerd de scheidsrechter, [slachtoffer 1], met een stanleymes te steken, wat niet is gelukt. Hij heeft echter wel [slachtoffer 1] en een andere persoon, [slachtoffer 2], mishandeld door hen een vuistslag te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [slachtoffer 1] en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder het feit dat dit gebeurde in het bijzijn van jonge kinderen, wat een grote impact heeft gehad op de slachtoffers en getuigen. De verdachte is eerder met justitie in aanraking gekomen en er zijn zorgen over zijn alcoholgebruik en de kans op recidive. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder opname in een zorginstelling en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817772-16 en 22/001500-14 (tul)
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de [Detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 25 juli 2016 (pro forma) en 11 oktober 2016 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. C. Arslaner, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
opzettelijk met een stanleymes, waarvan het lemmet uitstak, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de richting van het gezicht althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een stanleymes, waarvan het lemmet uitstak, in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] te steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een vuistslag op zijn gezicht te geven;
3.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een vuistslag tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te geven en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op zaterdag 16 april 2016 werd de centrale meldkamer van de politie Haaglanden verzocht politie te sturen naar de [adres naam] in Den Hoorn, naar [naam] . Daar zou een vechtpartij op het veld gaande zijn bij de wedstrijd van de E-jeugd (8-10-jarigen) en er zou iemand met een mes lopen, die de scheidsrechter zou hebben aangevallen. Er heerste een hoop onrust en paniek op het voetbalveld door dit incident. De verdachte is toen aangehouden.
Over het incident zijn in diverse media op internet artikelen gepubliceerd.
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat de verdachte op 16 april 2016 heeft geprobeerd scheidsrechter [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair en subsidiair) en die [slachtoffer 1] (feit 2) en [slachtoffer 2] (feit 3) heeft mishandeld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Volgens haar is er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat de verdachte daadwerkelijk in de richting van de nek van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Wel kan worden bewezen dat de verdachte in de richting van het gezicht heeft gestoken. Als dat raak was geweest had aangever zwaar lichamelijk letsel op kunnen lopen, aldus de officier van justitie. Zij vordert dan ook dat de rechtbank de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met uitzondering van het onder 3 ten laste gelegde schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien hebben diverse getuigen geen mes in de handen van de verdachte gezien. Voorts heeft zij ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit aangevoerd dat er twijfel bestaat of de verdachte überhaupt een klap heeft gegeven aan [slachtoffer 2] . De verklaringen hieromtrent in het dossier zijn niet duidelijk, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, als scheidsrechter een wedstrijd floot en dat tegen het einde van die wedstrijd na een korte woordenwisseling een man het veld op kwam lopen. Deze man heeft vervolgens met een stanleymes in de richting van zijn gezicht gestoken. Het lemmet van het stanleymes stak uit. Hij zag dat de man het mes overpakte naar zijn linkerhand en nogmaals in de richting van zijn gezicht stak. [2] De man stond een halve meter van hem vandaan. [slachtoffer 1] kon nog net op tijd zijn hoofd naar achteren bewegen om een verwonding te voorkomen. Hij voelde dat de man vlak langs zijn wang ging met het mes. [3]
[getuige] , coach van Haaglandia E4, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de man die later als verdachte is aangehouden een mes dat uit zijn linkermouw kwam glijden overpakte en hiermee uithaalde naar het gezicht of de nek van de scheidsrechter. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij bij de wedstrijd aanwezig was en dat hij ruzie heeft gekregen met de scheidsrechter, waarna er een opstootje tussen hen ontstond. Hij had toen een stanleymes bij zich. [5] De verdachte ontkent evenwel dat hij dat mes al heeft gepakt tijdens de ruzie met de scheidsrechter en dat hij daarmee in de richting van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij het mes pas later pakte om zich te verdedigen toen er veel mensen achter hem aankwamen en hem in elkaar wilden slaan.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met een stanleymes in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gestoken. De rechtbank overweegt hierbij dat de (gedetailleerde) verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] onafhankelijk van elkaar, zeer kort na het incident zijn afgelegd en dat deze verklaringen op belangrijke punten overeen komen, met name ten aanzien van het overpakken van het mes door de verdachte van de ene naar de andere hand, wat de rechtbank een zeer overtuigend detail vindt. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen. Dat er getuigen zijn geweest die geen mes hebben gezien, doet daaraan niets af. Zij volgt de verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat hij het mes pas heeft gepakt toen er anderen bij kwamen.
Poging tot doodslag
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Het steken in de richting van de nek kan niet bewezen worden. Weliswaar heeft [slachtoffer 1] hierover verklaard, maar voor het eerst een aantal weken na het incident. In de verklaringen die direct na het incident zijn afgelegd sprak hij van steken in de richting van zijn gezicht, waarbij hij voelde dat het mes vlak langs zijn wang ging. Dergelijk steken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever [slachtoffer 1] . Ook overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om het bestaan van (voorwaardelijk) opzet op de dood vast te kunnen stellen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij beantwoordt die vraag bevestigend.
Als de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven in hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan, zullen de feitelijke omstandigheden van het geval moeten worden beschouwd om te bepalen of in een concreet geval sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het op korte afstand steken met een mes in de richting van het gezicht de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich. De rechtbank neemt in aanmerking dat algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een belangrijk en kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam, waar met een mes belangrijke onderdelen, zoals de ogen, kunnen worden geraakt en er bovendien ontsierende littekens kunnen ontstaan.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Ook deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. Daartoe is van belang dat de verdachte op [slachtoffer 1] is afgelopen en heeft uitgehaald met het mes terwijl hij op korte afstand stond van [slachtoffer 1] . Die kon het mes nog net ontwijken door zijn hoofd naar achteren te bewegen. [slachtoffer 1] voelde het mes langs zijn gezicht gaan, zodat de verdachte ook met de nodige kracht naar voren moet hebben gestoken. Door aldus te handelen kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aan de verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4.2
Feit 2
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van dit feit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
11 oktober 2016;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 16 april 2016, p. 32-33, met bijlage, te weten een geschrift, te weten een foto van het letsel van [slachtoffer 1] van 16 april 2016, p. 35.
3.4.3
Feit 3
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft ook aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer 2] was blijkens zijn verklaring op 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, aan het kijken naar de wedstrijd en zag het voorval tussen de verdachte en [slachtoffer 1] gebeuren. Hij heeft verklaard dat hij de aandacht van de verdachte wilde afleiden. Hij heeft voorts verklaard dat hij door de verdachte met een vuist in zijn gezicht is geslagen. Zijn jukbeen was na het voorval gevoelig. [6] Als bijlage bij zijn aangifte is een foto gevoegd van het gezicht van [slachtoffer 2] waarop een vuurrode wang te zien is. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 11 oktober 2016 verklaard dat hij de man op de foto op pagina 44 van het dossier herkende en dat hij deze man heeft geslagen. [8]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] met een vuist in het gezicht heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] tegen het lichaam heeft geschopt, nu de verklaring van [slachtoffer 2] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. De rechtbank zal de verdachte derhalve van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat hij:
1 subsidiair.
op 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een stanleymes, waarvan het lemmet uitstak, in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1]
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
hemeen vuistslag op zijn gezicht te geven;
3.
op 16 april 2016 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een vuistslag tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte onder invloed was van alcohol en dat de feiten hem derhalve niet kunnen worden toegerekend.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bij het onder invloed van alcohol plegen van een strafbaar feit sprake is van ‘culpa in causa’, zodat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
Nog afgezien van de vraag of de bewezen verklaarde feiten uitsluitend het gevolg zijn geweest van het drankgebruik, heeft de verdachte zelf de keuze gemaakt om te drinken en dient hij de consequenties daarvan dan ook te aanvaarden. Er is sprake van zogenoemde ‘culpa in causa’.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en reclasseringstoezicht, met als bijzondere voorwaarden opname in de instelling De Woenselse Poort, gevolgd door een opname in een instelling voor begeleid wonen en een meldplicht bij de reclassering. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk is, maar vindt de proeftijd van drie jaren te lang. Indien men de verdachte gemotiveerd wil houden dient de periode voor toezicht korter te zijn, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft op een voetbalveld met een stanleymes in de richting van het gezicht van scheidsrechter [slachtoffer 1] gestoken. Daarnaast heeft de verdachte voornoemde [slachtoffer 1] , maar ook aangever [slachtoffer 2] - die [slachtoffer 1] te hulp kwam - een vuistslag in het gezicht gegeven. Door zo te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is niet aan hem te danken dat [slachtoffer 1] geen ernstig letsel heeft opgelopen door het steken. Voorts blijkt uit diens schriftelijke slachtofferverklaring dat [slachtoffer 1] lange tijd last heeft gehad van het gebeurde en dat het hem als persoon heeft veranderd.
De rechtbank neemt het de verdachte verder ook zeer kwalijk dat hij deze feiten heeft gepleegd tijdens een voetbalwedstrijd in het bijzijn van vele omstanders, waaronder jonge kinderen. Kinderen moeten in vrijheid hun sport kunnen beoefenen en moeten niet worden geconfronteerd met volwassenen die op deze wijze hun ongenoegen uiten over het optreden van een scheidsrechter. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven een grote emotionele impact hebben op de slachtoffers, maar ook op de getuigen hiervan, zeker als dat jonge kinderen zijn. Het handelen van de verdachte brengt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Dat is ook wel gebleken uit de aandacht in de pers voor dit incident.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 17 april 2016. Daaruit blijkt dat de verdachte vele malen met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek d.d. 1 juli 2016, opgesteld door dr. M. ten Berge (GZ-psycholoog). De rapporteur stelt dat er door de zeer beperkte medewerking van de verdachte slechts beperkt informatie is verkregen en er geen duidelijk diagnostisch beeld gevormd is. Wel is uit onderzoeksgegevens naar voren gekomen dat de verdachte op zwakbegaafd intelligentieniveau presteert, wat lijkt te passen bij de klinische indrukken. Mogelijk is er ook sprake van enige mate van middelenproblematiek, maar ook daarover is onvoldoende informatie verkregen. Over het persoonsbeeld of de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van de verdachte kunnen evenmin uitspraken worden gedaan. Vanwege dit beperkt verkregen persoonsbeeld en de ontkenning van de verdachte is het niet mogelijk een uitspraak te doen over een eventueel verband tussen het ten laste gelegde en de persoon van de verdachte, aldus de rapporteur. In het algemeen wordt ten aanzien van verdachte gesteld dat er sprake is van een (lange) voorgeschiedenis van geweld en justitiecontacten, wat gezien kan worden als een risicofactor voor mogelijk toekomstig gewelddadig of risicovol gedrag.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van 7 juli 2016, opgesteld door C.E. Tempelman, reclasseringswerker. Die concludeert dat er een verband is tussen het alcoholgebruik van de verdachte en zijn delictgedrag. Daarnaast lijkt de verdachte onvoldoende in staat zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hij is onvoldoende zelfredzaam en heeft beperkte copingsvaardigheden, wat de kans op maatschappelijke teloorgang en delictgedrag vergroot. Naar aanleiding van het Pro Justitia-onderzoek wordt vermoed dat de verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert. De reclassering is van mening dat het gevaars- en recidiverisico hoog is en dat een intensief behandel- en begeleidingstraject geïndiceerd is. Hoewel de verdachte in eerste instantie heeft gezegd niet open te staan voor behandeling, kwam hij hier later in het onderzoek op terug. Hij heeft aangegeven dat “dit” - doelend op de huidige situatie en detentie - ook niet opschiet en dat hij derhalve beter af is met behandeling en begeleiding door diverse instanties. Uiteindelijk liet de verdachte de reclassering weten een zelfstandig leven op te willen bouwen en hier de benodigde hulp voor te willen accepteren, ook als dit een klinisch behandeltraject inhoudt met eventueel aansluitend een vorm van begeleid wonen. De reclassering adviseert derhalve een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een behandelverplichting.
De straf
Gelet op de aard van de delicten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank beoogt met het voorwaardelijk strafdeel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de problematiek van de verdachte zal de rechtbank, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, aan het voorwaardelijk deel een proeftijd verbinden voor de duur van drie jaren, opdat de verdachte gedurende een lange periode onder reclasseringstoezicht blijft, ook na afronding van de klinische opname. Immers, de verdachte heeft moeite om zijn leven vorm te geven en er lijkt sprake te zijn van alcoholproblematiek. De rechtbank voorziet dat hij lange tijd nodig zal hebben om zijn leven op orde te krijgen en zij acht het van groot belang dat hij daarbij (intensief) wordt begeleid.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank acht hiervoor redengevend dat het gevaars- en recidiverisico door de reclassering als hoog wordt beoordeeld en dat er een intensief behandeltraject nodig is om deze risico’s omlaag te brengen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 410,00. De vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, gelet op wat de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde feiten. Voorts is door of namens de verdachte de omvang van deze vordering niet betwist.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 410,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 16 april 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 410,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .

8.De in beslag genomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp, te weten een stanleymes, zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten een stanleymes, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is begaan.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van
het bij vonnis van het Gerechtshof d.d. 21 november 2014 voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het Gerechtshof d.d. 21 november 2014, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 14g, 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd, voor de duur van maximaal 12 (twaalf) maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in De Woenselse Poort, althans een soortgelijke intramurale instelling, of zich anderszins laat behandelen door een instelling voor (forensische) verslavingszorg, ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, na afloop van de opname in een intramurale instelling, onder behandeling stelt van een forensische polikliniek of soortgelijke instelling, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
- gedurende de proeftijd, na afloop van de opname in een intramurale instelling, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en om de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 410,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 410,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1
STK Stanleymes;
vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van het Gerechtshof in deze rechtbank d.d. 21 november 2014, gewezen onder parketnummer 22/001500-14, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016108084, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, basisteam Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 129).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 16 april 2016, p. 32-33.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever (telefonisch) d.d. 17 april 2016, p. 39-40.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 16 april 2016, p. 53.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2016.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2016, p. 41-43;
7.een geschrift, te weten een foto van het letsel van [slachtoffer 2] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2016, p. 44.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 16 april 2016.