ECLI:NL:RBDHA:2016:12889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/518756 / KG ZA 16-1136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair directeur en de rechtsgeldigheid van het ontslagbesluit in kort geding

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [eiser], de algemeen directeur van Cannock Chase Holding B.V. (CCH), zich verzet tegen zijn ontslag dat op 25 juli 2016 is besloten tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders (BAVA). Het ontslag is gebaseerd op een dringende reden, die volgens CCH voortvloeit uit de handelwijze van [eiser] met betrekking tot onregelmatigheden in incassowerkzaamheden in België. [eiser] betwist de rechtsgeldigheid van het ontslag en stelt dat de procedure niet correct is verlopen, met name dat zijn hoorrecht en recht op een raadgevende stem zijn geschonden. Hij vordert onder andere zijn terugkeer naar zijn functie en betaling van zijn salaris met terugwerkende kracht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het ontslagbesluit niet in stand zal blijven. De rechtbank stelt vast dat CCH niet heeft voldaan aan het onverwijldheidsvereiste, wat betekent dat er te veel tijd is verstreken tussen het moment dat de dringende reden bekend werd en het ontslag. Daarnaast is vastgesteld dat [eiser] onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich voor te bereiden op de BAVA, wat zijn hoorrecht en recht op een raadgevende stem heeft geschonden. De rechter wijst de vordering van [eiser] tot betaling van zijn salaris toe, maar wijst de vorderingen tot terugkeer in functie af, omdat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/518756 / KG ZA 16-1136
Vonnis in kort geding van 26 oktober 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.G. Veldhuizen te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CANNOCK CHASE HOLDING B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.B.C. Daudt te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'CCH'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van [eiser] van 19 oktober 2016, met productie;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de op 20 oktober 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
CCH is enig (indirect) aandeelhouder van Mandaat B.V., handelend onder de naam Cannock Chase Public (hierna 'CCP'), Cannock Chase B.V., Cannock Connect Center B.V., Cannock Chase PurChase B.V., Cannock Chase Incasso II B.V. en DAS Incasso Arnhem, B.V. Gezamenlijk vormen zij de Cannock Chase Groep (hierna 'CCG'). [eiser] heeft CCG op 1 december 1991 mede opgericht en is daarvan van aanvang af Algemeen Directeur. Het specifieke doel van CCH is te functioneren als vehikel voor de diverse transacties binnen CCG.
2.2.
CCG houdt zich bezig met cashmanagementdiensten in brede zin. Binnen haar groep worden de publieke sector incassodiensten uitgevoerd door CCP.
2.3.
De statuten van CCH houden - na een laatste wijziging op 2 januari 2014 - onder meer in:
"4.1 De vennootschap kent aandelen A, aandelen B, aandelen C en stemrechtloze cumulatief preferente aandelen.
(…)
12.1
De directie bestaat uit twee (2) directeuren A en één directeur B. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen directeur zijn.
12.2
Directeuren worden benoemd, geschorst en ontslagen:
(a) indien het een directeur A betreft: door de algemene vergadering uit een voordracht op te maken door de soortvergadering aandelen A; en
(b) indien het een directeur B betreft: door de soortvergadering aandelen B.
(…)
20.1
Algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door de directie. Voorts kunnen algemene vergaderingen bijeengeroepen worden door personen met stemrechten op aandelen, tezamen vertegenwoordigende ten minste de helft van de geplaatste gewone aandelen in de vennootschap.
20.2
De oproeping geschiedt niet later dan op de achtste dag voor die van de vergadering.
(…)
21.3
De directeuren hebben als zodanig in de algemene vergadering een raadgevende stem."
2.4.
Op 9 juli 2013 heeft CCP een samenwerkingsovereenkomst gesloten met gerechtsdeurwaarder [X] te België (hierna ' [X] '), met het oog op incassoactiviteiten ter zake van parkeerboetes die door Nederlandse gemeenten zijn opgelegd aan Belgische kentekenhouders. In dat kader dient [X] onder andere de persoonsgegevens van de betreffende kentekenhouders te achterhalen. Met het oog op de inning van die boetes heeft CCP overeenkomsten gesloten met verschillende Nederlandse gemeenten.
2.5.
Op 17 december 2013 is een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan DAS Legal Finance B.V. (hierna 'DLF') per 2 januari 2014 70% verwierf van de aandelen in CCH. Maestro 14 BV (hierna 'Maestro') - waarvan [eiser] enig aandeelhouder en bestuurder is - en STAK Cannock Chase Holding (hierna 'de STAK') verkregen respectievelijk 25% en 5% van de aandelen in CCH. Op dit moment houdt DLF 71,67 % van de aandelen in CCH, Maestro 25 % en de STAK 3,33%.
2.6.
Het geplaatste aandelenkapitaal van CCH bestaat uit (i) 11.200.000 gewone aandelen A, (ii) 4.000.000 gewone aandelen B, (iii) 800.000 gewone aandelen C en (iv) 16.000.000 stemrechtloze cumulatief preferente aandelen. De aandelen sub (i) en (iv) worden gehouden door DLF, de aandelen sub (ii) door Maestro en de aandelen sub (iii) door de STAK.
2.7.
DAS Holding N.V. (hierna 'DAS Holding') - een joint venture van een aantal Nederlandse en Duitse verzekeringsondernemingen - is enig aandeelhouder van DLF. Belangrijke besluiten van DAS Holding moeten worden goedgekeurd door haar Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen (hierna "RvC').
2.8.
In het kader van voormelde aandelentransactie is op 17 december 2013 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna 'de Aandeelhoudersovereenkomst'). Voor zover hier van belang vermeldt deze overeenkomst:
"10.1Bestuur en benoemen bestuurders.Het besturen van de Vennootschap is de taak van het bestuur van de Vennootschap (het "Bestuur", elk lid van de Bestuur hierna een "Bestuurder"). DLF en MBV zullen zich er, voor zover rechtens mogelijk, toe inspannen dat het Bestuur bij haar besluitvorming terdege rekening houdt met de bepalingen van deze Overeenkomst, de uitkomsten van het overleg met, en input van, het Management Team en het Grote Partijen Overleg. Het Bestuur bestaat uit natuurlijke personen die op enig moment als zodanig zijn benoemd door de Algemene Vergadering in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst. Het Bestuur zal bestaan uit 3 (zegge: drie) leden. De Algemene Vergadering benoemt, op bindende voordracht van de houder van de Klasse A Aandelen, 2 (zegge: twee) Bestuurders (ieder een "Directeur A"), en MBV als houder van de Klasse B Aandelen benoemt 1 (zegge: één) Bestuurder die tevens de CEO is (een "Directeur B"). De Bestuurders zijn qualitate qua tevens lid van het Management Team. Per de Closing en voor onbepaalde tijd (in principe tenminste gedurende de Lock-up Periode) zullen de volgende natuurlijke personen Bestuurder zijn: (i) benoemd op voordracht van DLF: de heer [A](voorzieningenrechter: hierna ' [A] ')
en de heer [B] ; en (ii) benoemd door MDV: [eiser] .
(…)
10.3
Schorsing en Ontslag van Bestuurders.De Bestuurders kunnen uitsluitend op voordracht van de Aandeelhouder die de betreffende Bestuurder heeft benoemd worden geschorst en ontslagen door een besluit van de Algemene Vergadering genomen tijdens een vergadering van Aandeelhouders waarin tenminste de 1/2 (zegge: de helft) van de geplaatste Gewone Aandelen vertegenwoordigd is, met 2/3 (zegge: twee derde) van de uitgebrachte stemmen. Niettegenstaande het voorgaande, is de Algemene vergadering bevoegd om [eiser] te ontslaan als Bestuurder van de Vennootschap in het geval [eiser] kwalificeert als Bad Leaver als omschreven in Artikel 14.2 (a) (zij het dat het betreffende ontslagbesluit van de Algemene Vergadering alsdan een voorwaardelijk besluit is, welk besluit pas onvoorwaardelijk wordt op het moment dat in rechte komt vast te staan dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was).
(…)

14.Good Leaver / Bad Leaver

14.1
Verplichte Aanbieding.Indien [eiser] kwalificeert als een Bad Leaver, is MBV verplicht om haar Gewone Aandelen vrij van zekerheidsrechten en beperkte rechten over te dragen aan DLF in overeenstemming met hetgeen is bepaald in dit Artikel 14. (…)
14.2
Bad Leaver. Het vertrek van de heer [eiser] als werknemer wordt aangemerkt als Bad Leaver, indien er sprake is van één van de onderstaande situaties:
(a) de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] op staande voet en / of op grond van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW, welk ontslag niet vervolgens in rechte als kennelijk onredelijk wordt beoordeeld
(…)

20.Overige Bepalingen

20.1
Strijdigheid met de Statuten. Partijen komen overeen dat wanneer enige bepaling van deze Overeenkomst strijdig is met enige bepaling van de Statuten, de bepaling in deze Overeenkomst tussen Partijen zal prevaleren."
2.9.
Op 17 december 2013 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst gesloten. Deze luidt onder andere als volgt:
"1.1 De Werknemer gaat met ingang van 1 januari 2014 een arbeidsovereenkomst aan met de Werkgever als algemeen directeur (de'Overeenkomst') en verbindt zich alle werkzaamheden, welke hem door of namens de Werkgever redelijkerwijze kunnen worden opgedragen en welke met het bedrijf van de Werkgever en haar dochtervennootschappen in verband staan, naar beste vermogen te verrichten en zich daarbij te gedragen naar de aanwijzingen, welke hem door of namens de Werkgever zullen worden verstrekt.
(…)
2.1
De Overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
(…)
2.4
Indien de Werkgever de Overeenkomst beëindigt heeft de Werknemer het recht op een vergoeding van de Werkgever als bepaald in Artikel 2.5 (de "Beëindigingsvergoeding"). De volgende wijzen van beëindiging van de Overeenkomst zijn hiervan uitgesloten:
(a)
de beëindiging van de Overeenkomst op staande voet en/of op grond van dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW, welk ontslag niet vervolgens in rechte als kennelijk onredelijk wordt beoordeeld;
(…)

3.SALARIS

Bij het aangaan van de Overeenkomst bedraagt het salaris EUR 360.000 (zegge: driehonderd zestig duizend euro bruto per jaar, welk bedrag wordt voldaan in 12 gelijke termijnen van EUR 30.000 (zegge: dertig duizend euro) per het einde van iedere maand. Partijen komen overeen dat in dit salaris is begrepen werkgevers bijdrage aan de pensioenregeling van de Werknemer. De Werknemer heeft bovendien recht op betaling van:
(a)
8% (zegge: acht procent) vakantietoeslag:
(b)
De onkostenvergoeding zoals hierna opgenomen in Artikel 4.

4.ONKOSTEN EN BEDRIJFSAUTO

(…)
4.2
De Werkgever stelt de Werknemer voor de uitvoering van zijn werkzaamheden een bedrijfsauto ter beschikking tot een maximum maandelijks leasebedrag van EUR 2.300 (zegge: twee duizend driehonderd euro) exclusief brandstofvoorschot en exclusief BTW één en ander onder de verdere voorwaarden als door de Werkgever van tijd tot tijd bepaald."
2.10.
In ieder geval vanaf januari 2014 bestond discussie binnen CCP over de vraag of de werkwijze van [X] bij het achterhalen van persoonsgegevens van Belgische kentekenhouders legaal is.
2.11.
In of omstreeks eind april 2015 heeft [X] - naar aanleiding van een controle van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders te Brussel, België (hierna 'NKGB') - aan CCP verzocht om in een drietal dossiers documenten te antedateren. Aan dat verzoek is niet voldaan.
2.12.
Op 11 december 2015 heeft NKGB het volgende medegedeeld aan CCP:
"Ik schrijf u aan in mijn hoedanigheid van Verslaggever van de Belgische Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders (NKGB), de nationale beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders.
De NKGB is door het Belgische ministerie voor mobiliteit, de FOD Mobiliteit, gecontacteerd in zake volgende onderwerp.
Binnen de FOD Mobiliteit beheert de Directie Inschrijving Voertuigen, de DIV, de databank met de Belgische nummerplaten en hun eigenaren. Deze heeft aan de hand van meerdere klachten een, probleem vastgesteld met betrekking tot de wettelijke voorwaarden waaronder deze databank geconsulteerd mag worden.
Het betreft zaken waar Belgen door Cannock Chase, of in haar naam, gecontacteerd worden in verband met parkeerretributies die in Nederland zijn opgelopen.
De opzoekingen in de DIV-databank zijn in België aan strikte voorwaarden onderworpen. Indien deze voorwaarden niet vervuld zijn, en er wordt een opzoeking verricht, is er sprake van een overtreding vanwege diegene die de opzoeking verricht.
Ter verduidelijking geef ik u een korte samenvatting van de Belgische regelgeving betreffende de raadpleging van de DIV gegevens door een gerechtsdeurwaarder.
(…)
Ook op Europees vlak bestaat er regelgeving betreffende de uitwisseling van voertuiggegevens. Anderzijds is er het begin van een bilateraal verdrag tussen België en Nederland. Deze zijn echter geen van beiden van kracht op dit ogenblik.
Ondergeschikt wens ik op te merken dat al zou deze EU regelgeving of het bilateraal verdrag van kracht zijn, dan nog dient de uitwisseling van gegevens te gebeuren tussen de centrale overheden van België en Nederland. Met andere woorden een Belgische gerechtsdeurwaarder heeft geen enkele bevoegdheid om in dit kader u te voorzien van DIV gegevens.
Als gevolg van een interne audit uitgevoerd door onze diensten is gebleken dat op uw verzoek, (verwijzend naar refertes CCC en CCP) tussen mei 2013 en heden 72.861 opzoekingen zijn gebeurd. Volgens informatie in ons bezit laat u deze raadplegingen doen om u in staat te stellen een titel op te stellen om op deze manier in België betaling te bekomen.
Opdat ik met kennis van zaken het DIV kan inlichten had ik graag van u dringend vernomen op welke regelgeving en/of titel u zich baseert om uw gerechtsdeurwaarder de opdracht te geven tot systematische raadpleging van de DIV gegevens.
Gezien de hoogdringendheid had ik graag van u antwoord voor 16 december aanstaande."
2.13.
Vervolgens heeft tussen CCP, in de persoon van [eiser] , en de NKGB correspondentie plaatsgevonden.
2.14.
Sinds eind 2015 heeft CCP geen gebruik meer gemaakt van de diensten van [X] .
2.15.
Bij brief van 14 maart 2016 heeft de NKGB het volgende bericht aan de directie van DAS:
"Ik schrijf u aan in uw hoedanigheid van unieke aandeelhouder van DAS Legal Finance B.V., dat meerderheidsaandeelhouder is in de Cannock Chase Holding B.V. met 70%.
Ik stel u langs deze weg formeel op de hoogte van de bedenkelijke praktijken van uw dochtervennootschap Cannock Chase.
Het is namelijk zo dat zij een overeenkomst heeft afgesloten met een Belgische gerechtsdeurwaarder, met als doel de inning van Nederlandse parkeerbelastingen die werden geheven op Belgische wagens die in Nederland niet over een geldig parkeerbewijs beschikten.
Sinds enkele jaren is de gegevensuitwisseling tussen de bevoegde Belgische en Nederlandse instanties niet meer mogelijk, wat voor beide landen (en meer precies hun gemeenten of de concessiehouders van publieke parkings) een probleem vormde. Om die reden hebben onze landen ook een bilaterale overeenkomst gesloten die aan de situatie zal verhelpen.
Cannock Chase heeft echter klaarblijkelijk besloten om niet te wachten op de inwerkingtreding van dit verdrag en heeft de invordering van de parkeerbelastingen uitbesteed aan een Belgische gerechtsdeurwaarder, dhr. [X] .
Tot zover geen probleem, doch wanneer deze overeenkomst als primair doel heeft om de betrokken overtreders teidentificeren aan de hand van de nummerplaat, stellen zich een aantal ernstige juridische bezwaren.
De Belgische gerechtsdeurwaarders hebben namelijk wel toegang tot de DIV-databank, doch enkel indien zij beschikken over een in België geldige titel om beslag te leggen. Het kan dan gaan om bewarend zowel als uitvoerend beslag.
Zij mogen hun toegang echter niet gebruiken worden om personen te identificeren aan de hand van een nummerplaat, om na identificatie deze personen (minnelijk of gerechtelijk) te vervolgen voor hun overtreding. Dit geldt zowel t.o.v. Belgische als buitenlandse opdrachtgevers.
De Nationale Kamer heeft op dat vlak klachten moeten ontvangen, en dit niet enkel van individuele Belgische inwoners doch ook van de Privacycommissie (de Belgische Autoriteit Persoonsgegevens) en de FOD Mobiliteit (het Belgische Ministerie van mobiliteit, beheerder van de DIV-databank).
Er lijkt tot mijn teleurstelling sprake van een zeer grootschalig en systematisch misbruik dat werd opgezet door Cannock Chase en gerechtsdeurwaarder [X] . Er zijn veel en ernstige aanwijzingen dat deze laatste wel degelijk zijn toegang tot de DIV-database heeft gebruiktin opdracht van Cannock Chaseom de houders van nummerplaten te identificeren. Hij deelde de nodige gegevens mee aan Cannock Chase, dat vervolgens overging tot het verzenden van een aanmaning naar de betrokken Belgische inwoner. Indien deze niet betaalde, stelde Cannock Chase een dwangbevel op en bezorgde dit dwangbevel aan de gerechtsdeurwaarder¹. Deze dreigde vervolgens met een gedwongen uitvoeringsprocedure teneinde de betrokken Belgische inwoners tot betaling te doen overgaan.
De gerechtsdeurwaarder is voor deze zwaarwichtige praktijken doorverwezen naar de tuchtcommissie.
Cannock Chase gaat terzake echter niet vrijuit. Het is een professionele dienstverlener inzake inning van schuldvorderingen, met een eigen Juridische dienst en uitgebreide expertise terzake. Één en ander omtrent privacybescherming is bepaald op Europees niveau (Richtlijn 95/46/EG dd. 24 oktober 1995) en dus gelijklopend in beide landen. Cannock Chase kende ook de juridische problematiek omtrent de invordering van onbetaalde parkeerbelastingen door Belgische onderdanen. Cannock Chase kan zich bijgevolg niet verschuilen achter enige verschonende onwetendheid. Zij wordt geacht, net zoals de gerechtsdeurwaarder in kwestie, op de hoogte te zijn van de relevante regels en wordt geacht deze strikt te respecteren.
Terzake moest overigens ook worden vastgesteld dat Cannock Chase in het door haar opgestelde dwangbevel telkenmale 39EUR aanrekende voor de betekening/terpostbezorging van dat dwangbevel. Voor zover mijn bevoegde diensten konden vaststellen, heeft geen enkel Belgische inwoner dergelijk dwangbevel ontvangen van Cannock Chase. Ik vraag me bijgevolg ten zeerste af waarop Cannock Chase zich baseert om een "betekening" aan te tekenen die nooit werd gedaan, en of zulke praktijk wel een toetsing van de Autoriteit Consument & Markt
zou doorstaan.
Terzake heeft de Nationale Verslaggever, lid van mijn Directiecomité, per brief van 11 december 2015 contact opgenomen met Cannock Chase teneinde de situatie uit te klaren. Cannock Chase heeft op 14 januari 2016 bij monde van dhr. [eiser] een antwoord gegeven waarbij het zich verschuilt achter de gerechtsdeurwaarder. Op 28 januari 2016 heeft de Verslaggever het gewezen op haar verantwoordelijkheid als opdrachtgever. Per brief van 23 februari mochten wij een reactie ontvangen waarbij dhr. [eiser] de Verslaggever uitnodigde "één en ander te kunnen bespreken met een bakje koffie." Ik voeg de correspondentie toe in bijlage.
Gezien de ernst van de feiten kan zulk laconiek antwoord voor mij absoluut niet door de beugel.
Ik zie mij dan ook verplicht er bij u, in uw hoedanigheid van hoofdaandeelhouder, ernstig op aan te dringen de nodige stappen te ondernemen zodat niet alleen dergelijke praktijken niet meer zullen voorvallen in de toekomst, doch ook dat de verantwoordelijken voor het misbruik van voorgaande jaren de passende gevolgen zullen ondervinden."
2.16.
Vervolgens berichtte [A] - bij e-mailbericht van 17 maart 2016 - het volgende aan [eiser] :
"wij ontvingen vandaag als meerderheidsaandeelhouder van CC een schrijven van de Voorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders waarin ons werd meegedeeld dat CC samen met een Belgische gerechtsdeurwaarder misbruik maakt van toegang tot de DIV-databank tbv het opsporen van snelheidsovertreders.
Uit de bijgesloten correspondentie maak ik op dat jullie deze handelswijze hebben opgeschort zodat ik je dat niet meer hoef te vragen. Dat klopt?
Uit de brief maak ik op dat de heer [C] niet in zal gaan op jouw verzoek "een bakje koffie te komen drinken".
Graag bespreken wij op korte termijn hoe wij gaan antwoorden op deze brief."
2.17.
Op 20 juni 2016 is [eiser] - met zijn gezin - voor vijf weken op vakantie gegaan naar Amerika. Zijn geplande terugkeerdatum was 24 juli 2016. Als gevolg van annulering van zijn terugvlucht is [eiser] uiteindelijk op 26 juli 2016 teruggekeerd in Nederland.
2.18.
Bij e-mailbericht van 13 juli 2016 is Maestro - middels [eiser] - namens DLF uitgenodigd voor een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders ('BAVA') van CCH op maandag 25 juli 2016 om 09.30 uur. De agenda voor de vergadering luidt:
"1. Opening van de vergadering
2. Behandeling van het voorgenomen besluit tot ontslag van de heer [eiser] als statutair bestuurder van de Vennootschap op grond van artikel 10.3 en 14.2(a) van de Aandeelhoudersovereenkomst. De rationale voor dit voorgenomen besluit is aangehecht aan deze uitnodiging alsBijlage 1. De behandeling van het voorgenomen besluit zal, in ieder geval, de volgende onderdelen bevatten:

Toelichting;

Raadgevende stem de heer [eiser] ex artikel; 2:227 lid 7 BW;

Gelegenheid tot wederhoor van de heer [eiser] ; en

Schorsing van de vergadering ten behoeve van beraadslaging;
3. Besluit van de BAVA omtrent het voorgenomen besluit tot ontslag van de heer [eiser] als statutair bestuurder van de Vennootschap op grond van artikel 10.3 en 14.2(a) van de Aandeelhoudersovereenkomst;
4. Rondvraag; en
5. Sluiting."
2.19.
Na een vergeefs verzoek tot aanhouding van de BAVA, heeft [eiser] op 22 juli 2016 - per e-mail - het volgende bericht aan de besturen van CCH en DLF:
"Ik schrijf u als statutair bestuurder van Cannock Chase Holding BV. (deVennootschap), alsmede namens Maestro 14 B.V.
1. Afgelopen week, 13 juli 2016, heeft DAS Legal Finance B.V. (DAS) als houdster van 70% van de aandelen in de Vennootschap volstrekt onverwacht een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders bijeengeroepen voor 25 juli 2016 om - kort gezegd - mijn ontslag in stemming te brengen.
2. De buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders is (naar het schijnt ook met die bedoeling - in elk geval wist DAS dat ik tot en met 24 juli 2016 op vakantie in de USA was) gepland op de dag na mijn vakantie. Hiermee wordt het mij bewust heel lastig (zo niet onmogelijk) gemaakt om mij voor te bereiden op de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders, hetgeen in strijd is met de wet.
3. Voorts geldt dat op de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 25 juli 2016 geen geldige besluiten kunnen worden genomen omdat deze is opgeroepen in Den Haag en niet - conform het bepaalde in de statuten - in Amsterdam. Maestro 14 B.V. gaat niet akkoord met een dergelijke wijziging van de plaats van vergadering.
4. Overigens is DAS hoe dan ook niet bevoegd om mij - via de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders - te ontslaan. Op grond van de statuten van de Vennootschap kan ik slechts worden ontslagen door de vergadering van B-aandeelhouders en niet (ook) door de algemene vergadering. Bovendien geldt dat de door DAS aangedragen gronden voor ontslag door mij worden betwist en overigens ook niet kwalificeren als dringende redenen.
5. Door de stress die deze gang van zaken heeft veroorzaakt, ben ik letterlijk lichamelijk ziek geworden. Deze e-mail heeft dan ook te gelden als een ziekmelding. Ik zal maandag niet op kantoor komen.
6. Ik beraad mij nog over het laatste voorstel voor de standstill zoals dat door de advocaat van DAS is gedaan.
Onder voorbehoud van rechten en weren en met de uitdrukkelijke vermelding dat deze e-mail niet heeft te gelden als raadgevende stem of als 'horen' met het oog op artikel 2:8 BW."
2.20.
Op de BAVA van CCH van 25 juli 2016 is - buiten aanwezigheid van (een vertegenwoordiger van) [eiser] - besloten [eiser] te ontslaan als statutair bestuurder van CCH in overeenstemming met de artikelen 10.3 en 14.2(a) van de Aandeelhoudersovereenkomst op grond van een dringende reden. De salarisbetalingen aan [eiser] zijn vervolgens onmiddellijk gestopt. Voorts werd hij in het handelsregister uitgeschreven als bestuurder van CCH en direct ontsloten van zijn technische werkomgeving. De hem ter beschikking gestelde leaseauto is op 19 september 2016 ingenomen.
2.21.
Bij brief van 28 juli 2016 heeft DLF aan Maestro verzocht om - als Bad Leaver - haar aandelen om niet aan te bieden, alsmede om terugbetaling van een geldlening van
€ 4.412.928,--.
2.22.
CCH heeft op 30 augustus 2016 bij deze rechtbank een verzoek ex artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek('BW') ingediend strekkende tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] . [eiser] heeft op 23 september 2016 een verzoek ingediend tot toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 3 sub a en b BW, met nevenverzoeken. De behandeling van de verzoeken, althans het ontbindingsverzoek, zal plaatsvinden op 27 oktober 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. CCH - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden [eiser] binnen 24 uur na de betekening van het vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden als Algemeen Directeur van CCH;
II. CCH te veroordelen tot betaling van het salaris van € 30.000,-- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en emolumenten, met terugwerkende kracht vanaf 25 juli 2016, tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
III. CCH - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden [eiser] ter beschikking te stellen de leaseauto (met kenteken [kenteken] ), de laptop en de sleutels van het kantoorpand, alsmede hem toegang te verlenen tot zijn zakelijke e-mail;
een en ander met veroordeling van CCH in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
De besluitvorming op de BAVA van 25 juli 2016 was gebrekkig. [eiser] had op grond van artikel 12.2 van de statuten van CCH niet enkel kunnen worden ontslagen door de houders van aandelen A. Bovendien zijn het uit artikel 2:8 BW voortvloeiende hoorrecht en het recht op een raadgevende stem ex artikel 2:227 lid 7 BW geschonden. Als gevolg van zijn vakantie in Amerika heeft [eiser] zich niet goed kunnen voorbereiden op de BAVA, terwijl hem inzage in de achterliggende informatie van het interne onderzoek, waarop de "rationale" (mede) is gebaseerd, is onthouden. Verder is ingevolge het bepaalde in de artikelen 10.3 en 14.2 sub a van de Aandeelhoudersovereenkomst sprake van een voorwaardelijk ontslag. Het ontslag wordt immers pas onvoorwaardelijk nadat een onafhankelijke rechter het heeft getoetst en goed bevonden. Daarnaast voldoet het ontslag niet aan de daaraan te stellen formele voorwaarden. Zo is niet voldaan aan het 'onverwijldheidsvereiste'. Tot slot is van belang dat de handelwijze van [eiser] materieel niet kan worden gekwalificeerd als een 'dringende reden'. De verwijten die hem worden gemaakt deugen niet. Een en ander betekent dat het ontslagbesluit niet in stand kan blijven, waarmee de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds van kracht is. Aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het besluit nietig, althans vernietigbaar is. Als gevolg van het ontslag lijdt [eiser] , reputatie-, emotionele en financiële schade. Deze laatste schade moet minimaal worden begroot op € 4.340.000-,--;
3.3.
CCH voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag of het besluit van de BAVA van 25 juli 2016, waarbij [eiser] - in overeenstemming met de artikelen 10.3 en 14.2 sub a van de Aandeelhoudersovereenkomst - is ontslagen als statutair directeur van CCH wegens een dringende reden, rechtsgeldig is. In het - beperkte - bestek van dit kort geding is voor de beantwoording van die vraag - en daarmee de toewijsbaarheid van de vordering - van belang of aangenomen moet worden dat de bodemrechter een vordering als de onderhavige, althans een vordering tot nietigverklaring dan wel vernietiging van het ontslagbesluit, zal toewijzen.
4.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] onder meer ten grondslag dat voor wat betreft het ontslag niet is voldaan aan het zogenoemde 'onverwijldheidsvereiste'.
4.3.
Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is een werkgever in geval van een dringende reden bevoegd over te gaan tot onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het ontslagbesluit ten aanzien van [eiser] is gegrond op een dringende reden, terwijl [eiser] - blijkens het besluit - in overeenstemming met de artikelen 10.3 en 14.2 sub a van de Aandeelhoudersovereenkomst is ontslagen. In het laatstgenoemde artikel wordt expliciet verwezen naar artikel 7:678 BW, welk artikel een aanvulling c.q. nadere explicitering van artikel 7:677 lid 1 BW betreft. Dit brengt mee dat ten aanzien van het ontslag van [eiser] moet zijn voldaan aan het hiervoor bedoelde onverwijldheidsvereiste en dat geen sprake kan zijn van een geldig ontslagbesluit indien daaraan niet is voldaan.
4.4.
Op grond van vaste jurisprudentie met betrekking tot het onverwijldheidsvereiste mag er tussen het moment waarop de dringende reden zich voordoet en de opzegging van de arbeidsovereenkomst op zichzelf enige tijd zijn verstreken voor (bijvoorbeeld) het horen van de werknemer, intern overleg, het inwinnen van advies en nader onderzoek, terwijl voor de beoordeling van de onverwijldheid beslissend is het tijdstip waarop de dringende reden ter kennis is gekomen van de werkgever. Verder is van belang dat de werkgever steeds met de nodige voortvarendheid moet handelen. Dit laatste is ook het geval indien bij hem het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden voor ontslag van een werknemer voordoet en hij zich - alvorens tot ontslagverlening over te gaan - van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen.
4.5.
Blijkens de "rationale" is de dringende reden voor het ontslag van [eiser] gelegen in diens handelwijze met betrekking tot de onregelmatigheden ten aanzien van de incassowerkzaamheden in België en de in dat kader gepleegde fraude door [X] . Op grond van de stukken moet ervan worden uitgegaan dat CCH daarvan op de hoogte raakte toen zij - via meerderheidsaandeelhouder DLF - kennis nam van de brief van de NKGB van 14 maart 2016. Volgens CCH is vervolgens een (intern) onderzoek ingesteld in het kader waarvan: (i) aan advocaat mr. [advocaat 1] advies naar Belgisch recht is ingewonnen over de gevolgen van de illegale incassoactiviteiten, wat heeft geleid tot een advies van 28 april 2016, (ii) [eiser] op haar verzoek op 13, 17 en 18 mei 2016 stukken heeft verstrekt, (iii) op 11 en 23 mei 2016 documenten zijn ontvangen van de Belgische advocaat [advocaat 2] , en (iv) op 20 mei 2016 een bespreking heeft plaatsgevonden met personen die werkzaam zijn bij of ten behoeve van CCP, onder wie [eiser] . Uit dat onderzoek bleek - volgens CCH - dat de handelwijze met betrekking tot de incassowerkzaamheden onrechtmatig was, alsmede dat [eiser] besloten had "zijn kop in het zand te steken" en de (illegale) activiteiten via [X] voort te zetten. Vervolgens is de kwestie op 25 mei 2016 voorgelegd aan de Raad van Bestuur van DAS Holding, heeft mr. [advocaat 1] op 9 juni 2016 een nader advies uitgebracht en is op 29 juni 2016 nog professor mr. dr. [professor] ingeschakeld, die op 5 juli 2016 een advies heeft uitgebracht. Hierna is aan de RvC toestemming gevraagd voor het houden van een BAVA met het oog op het ontslag van [eiser] , welke toestemming op 12 juli 2016 werd verleend. De dag daarop werden de oproepingen voor de BAVA van 25 juli 2016 verzonden.
4.6.
Mede bezien in het licht van hetgeen onder 4.4 is overwogen, kan de hiervoor geschetste handelwijze van CCH niet als 'onverwijld' worden aangemerkt. CCH heeft in ieder geval niet duidelijk kunnen maken dat een meer voortvarend optreden na ontvangst van de brief van 14 maart 2016 niet mogelijk was. Te minder nu volgens haar eigen stellingen op 20 mei 2016 al duidelijk was dat de incassoactiviteiten met betrekking tot Belgische kentekenhouders onrechtmatig waren en [eiser] - onweersproken - heeft gesteld dat hij na de bespreking van 20 mei 2016 niets meer over de kwestie heeft vernomen totdat hij de uitnodiging voor de BAVA ontving. Voor zover van de zijde van CCH op de zitting nog is aangegeven dat de "druppel die de emmer deed overlopen" was het gegeven dat [eiser] CCH had voorgelogen, in die zin dat hij had verklaard de samenwerking met [X] onmiddellijk te hebben beëindigd nadat deze eind april 2015 had verzocht om documenten te antedateren, wat naderhand niet het geval bleek, wordt daaraan voorbijgegaan. Die omstandigheid ontbreekt immers in de - als bijlage bij de uitnodiging voor de BAVA gevoegde - 'rationale', waarin de redenen voor het ontslag zijn vermeld.
4.7.
Reeds op grond van het voorgaande moet in het (beperkte) bestek van deze procedure ervan worden uitgegaan dat de bodemrechter het ontslagbesluit van 25 juli 2016 niet in stand zal laten en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds van kracht is.
4.8.
Daar komt - in feite ten overvloede - nog bij dat moet worden aangenomen dat het hoorrecht ex artikel 2:8 BW en het recht op een raadgevende stem ex artikel 2:227 lid 7 zijn geschonden. Daarvoor is het volgende van belang.
4.9.
Een voor ontslag voorgedragen statutair bestuurder moet - tijdens een (B)AVA - te allen tijde in de gelegenheid worden gesteld de hiervoor vermelde rechten uit te oefenen. Het hoorrecht dient de belangen van de directeur in privé, als persoon. Het adviesrecht dient het belang van de vennootschap. De ratio van dit laatste recht is dat de bestuurder de mogelijkheid moet hebben zijn visie te doen blijken, opdat de aandeelhouders daarmee bij hun stemgedrag rekening kunnen houden. Het raadplegen is derhalve iets anders en strekt verder dan het louter horen van een bestuurder. De onderhavige vereisten moeten door een vennootschap ook in acht worden genomen indien het - gelet op de machtsverhoudingen binnen de vennootschap of de reden van het voorgenomen ontslag - zeer voor de hand ligt dat het ontslagbesluit (toch wel) zal worden aangenomen.
4.10.
[eiser] is tijdens zijn vakantie in Amerika uitgenodigd voor de BAVA op maandag 25 juli 2016, zijnde de dag nadat hij van vakantie zou zijn teruggekeerd in Nederland. [eiser] heeft verzocht om uitstel teneinde zich beter te kunnen voorbereiden, maar dat verzoek is afgewezen. Vervolgens heeft [eiser] - vanuit Amerika - op 22 juli 2016 per e-mail een korte reactie op het beoogde ontslag doen toekomen aan CCH en DLF. Daarin geeft hij uitdrukkelijk aan dat die reactie niet kan worden beschouwd als raadgevende stem of als het 'horen' met het oog op artikel 2:8 BW.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.9 is overwogen en de ingrijpende gevolgen die een ontslag wegens een dringende reden voor [eiser] (persoonlijk) meebrengen, kan niet worden aangenomen dat [eiser] een redelijke mogelijkheid is geboden om de onderhavige rechten behoorlijk uit te oefenen. Zonder deugdelijke verklaring - die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet wordt gegeven - geeft het geen pas om [eiser] - na een 'radiostilte' vanaf 20 mei 2016 - op 13 juli 2016 uit te nodigen voor een - voor hem zeer belangrijke - BAVA op de dag ná terugkomst in Nederland van een vakantie van vijf weken in het buitenland. Aldus wordt hem de mogelijkheid ontnomen om een goed gefundeerd standpunt in te nemen tijdens de BAVA. Dat klemt te meer nu CCH zich had moeten realiseren dat [eiser] zich daarbij waarschijnlijk zou (willen) laten bijstaan door een (juridisch) deskundige. In feite erkent CCH dat de aan [eiser] gegunde termijn te kort was. Op de zitting heeft zij immers aangegeven dat zij - bij de vaststelling van de datum voor de BAVA - ervan uitging dat [eiser] op vrijdag 22 of zaterdag 23 juli 2016 zou terugkeren van vakantie, zodat hem nog (ruim) één of twee dagen ter beschikking zouden staan om zich voor te bereiden op de BAVA. De voorzieningenrechter laat in het midden of een dergelijke termijn wel als voldoende moet worden aangemerkt, maar CCH geeft daarbij min of meer aan dat [eiser] onvoldoende voorbereidingstijd wordt gegund in geval van een BAVA op de dag ná terugkomst in Nederland.
4.12.
Al het voorgaande betekent dat de onder 3.1 sub II vermelde vordering van [eiser] zal worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze. De vorderingen sub I en II zullen echter worden afgewezen. Op grond van de thans voorhanden zijnde stukken moet worden aangenomen dat de kantonrechter binnen afzienbare tijd zal overgaan tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Gelet hierop en nu duidelijk is geworden dat de verhoudingen tussen partijen thans ernstig zijn verstoord, ligt het niet voor de hand dat [eiser] - na een afwezigheid van meer dan drie maanden - voor een korte periode weer wordt toegelaten tot zijn werkzaamheden.
4.13.
Nu partijen over en weer op hoofdpunten in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt CCH om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 30.000,-- bruto per maand vanaf 25 juli 2016, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en emolumenten waarop [eiser] krachtens de arbeidsovereenkomst recht heeft, tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met een wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10%, alsmede de wettelijke rente vanaf het moment van de verschuldigdheid tot het moment van algehele voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham op 26 oktober 2016.
jvl