ECLI:NL:RBDHA:2016:12874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
16/22118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mongoolse eiseres op grond van economische motieven en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Mongoolse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had haar asielaanvraag ingediend op 21 september 2016, maar deze werd op 27 september 2016 afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op twee gronden: ten eerste dat de eiseres alleen economische motieven had aangevoerd voor haar vertrek uit Mongolië, en ten tweede dat Mongolië als veilig land van herkomst werd aangemerkt. Tijdens de zitting heeft de verweerder toegelicht dat de hoogste rechter in vreemdelingenzaken, de ABRvS, zich nog niet had kunnen uitlaten over de status van Mongolië als veilig land van herkomst, omdat eerdere hoger beroepen waren ingetrokken na vrijwillige terugkeer van de betrokken vreemdelingen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen op de eerste grond, omdat zij had verklaard dat zij alleen om financiële redenen Mongolië had verlaten. De rechtbank vond het niet nodig om de tweede grond, het aanmerken van Mongolië als veilig land van herkomst, verder te bespreken. De eiseres had ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar dit werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van griffier mr. F. Aissa.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/22118 (beroep) en AWB 16/22119 (verzoek)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 oktober 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Mongolische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
mede namens haar minderjarige dochter:
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
van Mongolische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] (vermeld op pag. 6 van het rapport gehoor veilig van herkomst),
gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.R. Nobel.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder - voor zover hier van belang - de op 21 september 2016 ingediende asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder daarbij aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het inreisverbod geldt niet voor haar minderjarige dochter.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van uitzetting hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De rechtbank heeft na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
1. Verweerder heeft eiseres op 24 september 2016 gehoord over haar asielmotieven. Eiseres heeft tijdens het gehoor verklaard dat zij Mongolië heeft verlaten om financiële redenen. Het is voor haar, als alleenstaande moeder, belangrijk dat zij een baan krijgt met een goed salaris. De reisagent heeft haar verteld dat zij in Nederland € 2500,- per maand kan verdienen. Dit is een bedrag waarvoor je in Mongolië vijf tot zeven maanden moet werken, aldus eiseres tijdens het gehoor.
Daarnaast heeft eiseres tijdens het gehoor verklaard dat zij verwacht bij terugkeer naar Mongolië in dezelfde situatie terecht te komen als vóór haar vertrek uit dat land. Zij heeft daaraan toegevoegd dat zij bij terugkeer naar Mongolië in zekere zin zelfs slechter uit zal zijn dan voorheen omdat zij thans schulden heeft vanwege de lening die zij is aangegaan om haar reis naar Nederland te bekostigen en omdat zij de huur van haar huurwoning heeft opgezegd.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van Vw 2000.
De hiervoor genoemde afwijzingsgrond onder a behelst dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of zij in aanmerking komt voor een asielvergunning.
De hiervoor genoemde afwijzingsgrond onder b behelst dat verweerder zich op het standpunt stelt dat Mongolië een veilig land van herkomst is.
3. Eiseres heeft in de beroepsgronden van 10 oktober 2016 betoogd dat verweerder Mongolië ten onrechte als een veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van de meervoudige kamer (MK) van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:6136) en de uitspraak van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van
1 september 2016 (AWB 16/17599 en AWB 16/17604).
Volgens eiseres heeft verweerder haar asielaanvraag ten onrechte afgewezen met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Dit brengt mee dat aan haar ook geen inreisverbod kon worden opgelegd, aldus eiseres.
4. Bij faxbericht van 19 oktober 2016 heeft verweerder stukken ingezonden waaruit blijkt dat eiseres aan verweerder heeft laten weten dat zij wil terugkeren naar Mongolië en dat zij op 29 september 2016 aan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) heeft verzocht om haar daarbij te helpen. Verweerder schrijft in het faxbericht dat hem nog niet is gebleken van een daadwerkelijke terugkeer, met behulp van de IOM, van eiseres naar Mongolië.
Daarnaast heeft verweerder, in reactie op het betoog van eiseres dat verweerder Mongolië ten onrechte heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst, in het faxbericht aanvullend gemotiveerd waarom hij zijn standpunt daarover handhaaft.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder allereerst naar voren gebracht dat verweerder zich zou kunnen voorstellen dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart wegens het ontbreken van procesbelang omdat eiseres inmiddels heeft laten weten dat zij wil terugkeren naar Mongolië.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat - mocht de rechtbank toch komen tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep - verweerder de rechtbank verzoekt de door eiseres aangehaalde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 juni 2016 en 1 september 2016 niet te volgen en thans te komen tot het oordeel dat verweerder met de door hem gegeven motivering, althans in elk geval met de door hem in het faxbericht van 19 oktober 2016 gegeven aanvullende motivering, Mongolië terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting uiteengezet dat verweerder tegen de MK-uitspraak van 6 juni 2016 hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State (ABRvS), maar dat dat hoger beroep door de betreffende vreemdeling is ingetrokken in verband met terugkeer naar Mongolië. Ook andere bij de ABRvS aanhangige hoger beroepen waarin de rechtsvraag aan de orde was of verweerder de betreffende asielaanvraag mocht afdoen onder verwijzing naar de plaatsing van Mongolië op de lijst van veilige landen van herkomst, zijn ingetrokken nadat de betreffende Mongolische vreemdelingen vrijwillig waren teruggekeerd. Als gevolg hiervan heeft de ABRvS zich tot op heden nog niet kunnen uitlaten over deze rechtsvraag, aldus de gemachtigde van verweerder.
De gemachtigde van verweerder heeft hieraan toegevoegd dat het overgrote deel van de hoger beroepen van asielzoekers uit Mongolië wordt ingetrokken omdat zij, hangende het hoger beroep, inmiddels zijn teruggekeerd. Asielzoekers uit Mongolië die vrijwillig terugkeren naar Mongolië krijgen grosso modo een vertrekpremie van € 5000,- mee, aldus de gemachtigde van verweerder.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank acht het te vroeg voor een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van procesbelang. De enkele omstandigheid dat eiseres aan verweerder heeft laten weten dat zij wil terugkeren naar Mongolië en dat zij op
29 september 2016 aan de IOM heeft verzocht om haar daarbij te helpen, is onvoldoende om, op dit moment, een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep te kunnen dragen. Immers, eiseres kan zich inmiddels hebben bedacht. Voorts is hierbij van belang dat de gemachtigde van eiseres niet heeft gereageerd op de - hiervoor onder 4 vermelde - informatie van verweerder in het faxbericht van 19 oktober 2016.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank, op dit moment, niet tot het oordeel komen dat eiseres kennelijk geen behoefte (meer) heeft aan asielrechtelijke bescherming in Nederland en geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
7. Inhoudelijk oordeelt de rechtbank als volgt.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag alleen economische motieven ten grondslag gelegd. Daarom heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond (reeds) op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Immers, eiseres heeft alleen aangelegenheden aan de orde gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of zij in aanmerking komt voor een asielvergunning.
8. Of verweerder de asielaanvraag van eiseres eveneens kon afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, behoeft daarom geen bespreking.
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in zaaknummer AWB 16/22118:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in zaaknummer AWB 16/22119:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier, op 20 oktober 2016.
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal De (voorzieningen)rechter,
van mondelinge uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover is beslist op het beroep, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.