ECLI:NL:RBDHA:2016:12630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 21636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mexicaanse eiseres na bekering tot de islam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Mexicaanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiseres, die zich op 28 mei 2015 tot de islam had bekeerd, vreesde voor haar veiligheid na haar bekering, met name van haar vader en zijn gezin. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de asielaanvraag van de eiseres op 22 september 2016 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres tegen deze afwijzing behandeld op 13 oktober 2016, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiseres geloofwaardig zijn, maar dat de door haar gestelde bekering tot de islam niet geloofwaardig is. De rechtbank oordeelt dat de eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar motieven voor en het proces van haar bekering. De rechtbank verwijst naar de vaste gedragslijn van de staatssecretaris bij de beoordeling van asielaanvragen op basis van geloofsovertuiging, waarbij de staatssecretaris vragen stelt over de motieven en de praktische uitvoering van de geloofsovertuiging. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de bekering ongeloofwaardig is, en dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade bij uitzetting.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiseres ongegrond en oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/21636
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. A. de Raad,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C.M.E. Begthel, tolk Spaans. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Mexicaanse nationaliteit. Op 26 juli 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft aan haar aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft zich op 28 mei 2015 tot de islam bekeerd. Voorheen praktiseerde zij het Joodse geloof. Eiseres vreest na haar bekering voor haar vader en zijn gezin omdat zij haar bedreigen. Bescherming vragen bij de autoriteiten is zinloos omdat de islam in haar land van herkomst niet geaccepteerd wordt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De door eiseres gestelde bekering acht verweerder niet geloofwaardig nu eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe haar keuze tot bekering tot stand is gekomen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zijn vaste gedragslijn bij toetsing van bekeringen onvoldoende heeft toegepast.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 29, eerste lid, van de Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die (a) verdragsvluchteling is of (b) die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade zoals in dat artikel omschreven.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden, die hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw kan een aanvraag om verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling onrechtmatig Nederland is binnengekomen en hij niet zo snel als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om asiel heeft gevraagd.
5. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), past verweerder bij de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die, voor zover toepasselijk in het concrete geval, grofweg kunnen worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van een bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen, die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en de geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Uit deze uitspraak volgt voorts dat verweerder ervan uitgaat dat aan een bekering steeds een welbewuste en weloverwogen keuze van de vreemdeling vooraf gaat en dat hij om die reden bijzondere waarde hecht aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over die motieven voor en het proces van bekering.
6. Verder blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (nr. 201401627/1/V2) dat het verweerder vrij staat bij de toepassing van zijn gedragslijn voor het onderzoek naar geloofwaardigheid van een bekering aan de motieven voor en het proces van bekering een doorslaggevend gewicht toe te kennen. Het is niet aan verweerder die motieven door middel van doorvragen aan het licht te brengen (ECLI:NL:RVS:2016:888).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, deugdelijk gemotiveerd dat eiseres met de door haar afgelegde verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar motieven voor en het innerlijke proces van bekering en dat de bekering daarom ongeloofwaardig is. Van eiseres, die stelt zich langdurig in de islam verdiept te hebben, in onder meer de gebruiken, de vooroordelen, discriminatie, tradities en de manier van kleden, mag verwacht worden dat zij er een duidelijk beeld kan geven van hoe bepalend haar nieuwe geloof in haar dagelijks leven zal zijn. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres niet duidelijk heeft verklaard wat haar heeft doen beslissen zich te bekeren tot de islam. Zo heeft eiseres verklaard dat een uur durend gesprek met een vriend, waarin hij haar uitlegde wat de voordelen voor een moslima zijn, bepalend voor haar bekering was. Desgevraagd heeft eiseres dit ter zitting slechts in algemene termen kunnen toelichten in de zin dat voor haar de positie van de vrouw van belang was, het gebed, het wassen voor het bidden, het geloof in één God, liefde, mensenrechten en de congregatie met andere geloofsgenoten. Eiseres heeft in dit verband eveneens verklaard dat de betreffende gehoorambtenaar geen gelegenheid gaf uitgebreider te verklaren wat de doorslag gaf voor haar bekering. De rechtbank volgt eiseres niet in deze verklaring nu zij aan het einde van het nader gehoor verklaard heeft daarover tevreden te zijn en geen op- of aanmerkingen te hebben.
8. Verder acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft aangegeven dat het dragen van de hijab voor haar een belangrijke uiting van het geloof is. Eiseres heeft verklaard dat zij de hijab in Mexico droeg ondanks dat zij werd aangesproken op haar kledingkeuze en ook beledigd werd. Desgevraagd heeft eiseres tijdens het nader gehoor aangegeven de hijab echter in Nederland niet te dragen omdat zij niet weet of dit in Nederland discriminatie uitlokt. In België heeft zij de hijab evenmin gedragen omdat het agressie oproept. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit terecht bevreemdend heeft geacht. Eiseres heeft immers in Nederland bescherming bij de autoriteiten gevraagd. Dan is het niet goed te begrijpen dat zij hier geen uiting zou willen geven aan haar geloof door het dragen van de hijab.
9. Omdat verweerder de bekering tot de islam terecht ongeloofwaardig heeft geacht, heeft hij zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de daaruit voortvloeiende problemen die eiseres stelt te hebben met haar vader, zijn gezin en de Mexicaanse autoriteiten, ongeloofwaardig zijn. Gelet daarop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres daarom terecht afgewezen als ongegrond.
10. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: