ECLI:NL:RBDHA:2016:12403
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag urgentie huisvesting door dagelijks bestuur van samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om urgentie voor huisvesting door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had op 28 oktober 2015 een aanvraag ingediend die door verweerder was afgewezen. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde, volgde op 13 april 2016. Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 was ook de moeder van eiser aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat het betoog van eiser over een motiveringsgebrek niet opging, omdat de afwijzing van de urgentie niet was gebaseerd op het ontbreken van een medische verklaring, maar op artikel 20, vijfde lid, onder c, van de Huisvestingsverordening. Eiser had betoogd dat hij niet in aanmerking kwam voor drie geadverteerde woningen omdat zijn rangordeplaats te laag was. De rechtbank stelde vast dat andere woningzoekenden zonder urgentieverklaring op deze woningen hadden gereageerd, waardoor eiser voorrang had.
Eiser had ook aangevoerd dat de huurprijzen van twee woningen te hoog waren en dat de derde woning niet voldeed aan zijn zoekprofiel. De rechtbank oordeelde dat de tweekamerwoning aan het zoekprofiel voldeed en dat eiser, gezien zijn voorrang, eerder passende woonruimte had kunnen vinden. De rechtbank concludeerde dat verweerder geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen, gezien de grote schaarste aan sociale woningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.