ECLI:NL:RBDHA:2016:12268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/513617 / KG RK 16-1151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. J.C. Gerritse. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, voerden aan dat zij geen vertrouwen meer hadden in de kantonrechter, omdat deze een comparitie van partijen had gelast, terwijl zij meenden dat de zaak al voldoende was toegelicht. De kantonrechter had eerder een comparitie gelast om nadere inlichtingen te verkrijgen en om een schikking te beproeven. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissingen van de kantonrechter van processuele aard zijn en geen grond vormen voor wraking. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de kantonrechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/35
zaak-/rekestnummer: C/09/513617/ KG RK 16/1151
zaaknummer hoofdzaak: 4498934 CV EXPL 15-4848
datum beschikking: 25 juli 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer,
strekkende tot wraking van:
mr. J.C. Gerritse,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
Belanghebbende is:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Incasso Federatie Nederland B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde de heer M. Chilito Hemmer,
hierna te noemen: IFN.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 9 juni 2016 in het geschil tussen verzoekers en IFN een comparitie van partijen gelast op 20 juni 2016 om 13.00 uur.
Door middel van een fax van 16 juni 2016 heeft de gemachtigde van verzoeker de kantonrechter verzocht een datum te bepalen waarop eindvonnis zal worden gewezen. Bij de fax was een brief van de heer Pet, waarin hij schrijft dat de kantonrechter naar zijn mening voldoende is geïnformeerd en dat hij het nut van een zitting niet ziet.
Op verzoek van de kantonrechter heeft de griffier in de ochtend van 20 juni 2016 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van verzoekers om te vragen of zij ter comparitie zouden verschijnen. In dat gesprek, waarbij verzoekers in contact stonden met de gemachtigde, hebben verzoekers een wrakingsverzoek aangekondigd. Per fax van 20 juni 2016 heeft de gemachtigde van verzoekers vervolgens aan de kantonrechter kenbaar gemaakt hem te wraken omdat verzoekers geen vertrouwen meer hebben in het functioneren van de kantonrechter. Bij fax van 21 juni 2016 heeft de gemachtigde van verzoekers het wrakingsverzoek nader toegelicht.
Op 11 juli 2016 heeft de kantonrechter schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij fax van 17 juli 2016 heeft de gemachtigde van verzoekers – onder meer – nog een nadere toelichting gegeven op het onderhavige wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 juli 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. J.H. Weermeijer, zijn verschenen. Tevens is verschenen de gemachtigde van IFN. De kantonrechter heeft in zijn reactie van 11 juli 2016 laten weten niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te kunnen zijn.
Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde van verzoekers toegelicht. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Het functioneren van de kantonrechter is in deze zaak onvoldoende, nu de kantonrechter, terwijl de zaak al voldoende was toegelicht, een comparitie van partijen heeft bepaald en deze na het faxbericht van de gemachtigde van 16 juni 2016, waarin is verzocht de comparitie van partijen af te blazen en eindvonnis te wijzen, toch door heeft laten gaan.
In aanvulling daarop heeft de gemachtigde van verzoekers bij faxbericht van 17 juli 2016 gewezen op volgens verzoekers schandalige uitlatingen van de gemachtigde van IFN, waarop de kantonrechter had moeten ingrijpen. Daarbij hebben verzoekers ook aangevoerd dat de fout van de griffiemedewerker – namelijk dat die griffier de kantonrechter pas op de dag van de zitting heeft geïnformeerd over het faxbericht van 16 juni 2016 – volledig aan de kantonrechter valt toe te rekenen. Verzoekers hebben geen enkel vertrouwen meer in een verdere behandeling van de zaak door de kantonrechter.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft aangegeven verrast te zijn geweest door het wrakingsverzoek. Nadat partijen waren uitgeconcludeerd, heeft de kantonrechter door middel van een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast, teneinde de nodige inlichtingen te verkrijgen en zo mogelijk een schikking te beproeven. Tijdens de comparitie van partijen zouden ook de uitlatingen van de vertegenwoordiger van IFN richting (de gemachtigde van) verzoekers aan de orde kunnen worden gesteld.
Omdat uit het door de griffiemedewerker aan hem op de ochtend van de comparitie van partijen getoonde faxbericht van 16 juni 2016 niet viel op te maken of verzoekers bij die comparitie zouden verschijnen, heeft de griffiemedewerker op verzoek van de kantonrechter telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van verzoekers en werd duidelijk dat zij niet zouden verschijnen en dat zij mogelijk een wrakingsverzoek zouden indienen. Om aanhouding van de zitting is toen niet gevraagd. Ongeveer een half uur na de comparitie van partijen is het schriftelijke wrakingsverzoek ter griffie ingekomen.

5.Het standpunt van IFN

IFN is van mening dat het verschijnen ter comparitie van partijen voor verzoekers een uitgelezen moment zou zijn geweest om te beproeven of de kantonrechter al dan niet partijdig was. IFN stelt dat zij, in strijd met het procesreglement, geen faxbericht van 16 juni 2016 van de gemachtigde heeft ontvangen. IFN is op de zittingsdag van 20 juni 2016 onverrichter zaken huiswaarts gekeerd.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De beslissing van de kantonrechter in het tussenvonnis om een comparitie van partijen te gelasten en de daarop volgende beslissing om de ingeplande comparitie van partijen doorgang te laten vinden, zijn beslissingen van processuele aard. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan slechts tot een ander oordeel leiden, indien de beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. De stelling van verzoekers dat de zaak al voldoende was toegelicht in de schriftelijke conclusiewisseling en dat daar niets aan toe te voegen is, laat onverlet dat de kantonrechter daar anders over kan denken en om die reden behoefte heeft aan nadere inlichtingen. Bovendien kan een comparitie van partijen ook dienen om een schikking te beproeven of andere onderwerpen, zoals de door verzoekers gestelde bejegening door de gemachtigde van IFN, aan de orde te stellen.
6.4.
Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat de griffiemedewerker een fout heeft gemaakt door de faxbrief van 16 juni 2016 eerst op de ochtend van de comparitie van partijen aan de kantonrechter voor te leggen, valt – als al sprake zou zijn van een fout – niet in te zien op welke wijze dat zou kunnen leiden tot de conclusie dat de kantonrechter partijdig of vooringenomen is.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun gemachtigde mr. J.H. Weermeijer;
• eisende partij in de hoofdzaak IFN;
• de kantonrechter mr. J.C. Gerritse.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, S.J. Hoekstra-Van Vliet en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.