ECLI:NL:RBDHA:2016:12265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
C/09/516603 / KG RK 16-1438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van het militaire lid van de meervoudige militaire kamer

Op 23 augustus 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J.S. van Duurling, militair lid van de meervoudige militaire kamer. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.E. Louwerse, had het verzoek ingediend op basis van de schijn van vooringenomenheid van mr. van Duurling, die volgens verzoeker door zijn functie bij het Ministerie van Defensie mogelijk beïnvloed zou zijn in zijn oordeelsvorming. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende grond bieden voor de vrees dat mr. van Duurling niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval heeft verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/43
zaak-/rekestnummer: C/09/516603/KG RK 16-1438
zaaknummer hoofdzaak: SGR 15/7573
datum beschikking: 23 augustus 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. W.E. Louwerse, advocaat te Den Haag
strekkende tot wraking van:
mr. J.S. van Duurling,
militair lid van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: mr. van Duurling.
Belanghebbende is de Minister van Defensie, hierna te noemen: de minister,

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij besluit van 3 juli 2015 is door de minister aan verzoeker op grond van de Militaire Wachtgeldregeling 1961 (hierna MWR) met ingang van 1 juli 2015 wachtgeld toegekend tot 20 juni 2031.
1.2.
Bij besluit van 22 september 2015 heeft de minister het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
Bij brief van 18 juli 2016 zijn partijen uitgenodigd voor de zitting van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2016.
1.4.
Bij brief van 15 augustus 2016 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van mr. van Duurling.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 augustus 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. mr. van Duurling is ter zitting verschenen. De minister heeft schriftelijk te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid tot het bijwonen van de zitting.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker naar de wrakingskamer begrijpt ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid van mr. van Duurling reeds volgt uit de functie die hij binnen het Ministerie van Defensie bekleedt.

4.Het standpunt van mr. van Duurling

mr. van Duurling berust niet in de wraking. Hij stelt daartoe – kort gezegd - dat hoewel hij weliswaar in hiërarchische verhoudingen net als elke andere militair ondergeschikt is aan de Hoofddirecteur Personeel Defensie (hierna: HDP), deze feitelijk weinig tot geen invloed op zijn functioneren heeft. Hij is door de minister persoonlijk benaderd het dossier betreffende Chroom-6 inhoudelijk te behandelen. In zijn functie bij het Ministerie van Defensie is hij niet betrokken geweest bij het dossier betreffende het AOW-gat. Ook heeft hij hierover op geen enkel moment met de HDP gesproken.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De gronden van het wrakingsverzoek komen er op neer dat het, gelet op de functie van mr. van Duurling aannemelijk is dat hij, gelet op zijn hiërarchische positionering gedurende formele en informele overleggen bewust of onbewust deelgenoot is gemaakt van de opvattingen van Defensie over het onderwerp van geschil. Concrete feiten en/of omstandigheden waaruit dat zou kunnen blijken, zijn door verzoeker evenwel niet gesteld.
De wrakingskamer stelt voorop dat de wet voorschrijft dat een militair deel uitmaakt van de militaire kamer. mr. van Duurling heeft in zijn verweerschrift en ter zitting zijn standpunt nader toegelicht zoals hiervoor weergegeven. Gelet op die toelichting, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker niet heeft kunnen volstaan met de algemeen geformuleerde grond dat het, gelet op de functie van mr. van Duurling, aannemelijk is dat hij deelgenoot is gemaakt van het Defensiestandpunt over het onderwerp van geschil, maar concrete feiten en/of omstandigheden had dienen aan te dragen waaruit in dit concrete geval de (schijn van) vooringenomenheid van mr. van Duurling zou kunnen blijken. Het enkele feit dat de HDP een hogere rang heeft dan mr. van Duurling, is voor dat oordeel niet voldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker dat er sprake is of was van een hiërarchische verhouding (waaronder begrepen het al of niet toekennen van vergoedingen, verlof en dergelijke aan mr. van Duurling). Enige vorm van hiërarchische verhouding met de processuele wederpartij, de Minister van Defensie, is immers een gegeven bij het militaire lid van de militaire kamer. Dat die verhouding in dit concrete geval tot het aannemen van een schijn van vooringenomenheid moet leiden is door verzoeker, gelet op de toelichting van mr. van Duurling, dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is door verzoeker niets ingebracht dat tot een andere conclusie dient te leiden.
5.4
De conclusie uit het voorgaande is dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het mr. van Duurling aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
5.6
Het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. W.E. Louwerse,
• de Minister van Defensie,
• mr. J.S. van Duurling.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G.J. Brink, mr. O. van der Burg en
mr. E.F. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016.