ECLI:NL:RBDHA:2016:12072
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een marktvergunning na een Wav-boete en de redelijkheid daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, houder van een marktvergunning, had zijn vergunning ingetrokken gekregen na het opleggen van een boete van € 6.000,- door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete onherroepelijk was, omdat de eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de boete. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de marktvergunning op basis van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Marktverordening niet kennelijk onredelijk was. De eiser voerde aan dat hij ten onrechte dubbel bestraft werd, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning niet punitief was, maar gericht op herstel van de markt. De rechtbank weegt de belangen van een veilige en eerlijke markt zwaarder dan de persoonlijke omstandigheden van de eiser, die op 74-jarige leeftijd in financiële problemen zou komen door de intrekking van zijn vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.