Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat de bewaring op 26 september 2016 is opgeheven.
2. Ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 zal de rechtbank – gelet op het verzoek om schadevergoeding – dienen te beoordelen of de maatregel, tot aan de opheffing ervan, op enig moment is strijd was met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was.
3. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht en hij de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als
zware gronden, dat eiser:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de wet;
i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als
lichte grondendat eiser:
a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
c. geen vast woon- of verblijfplaats heeft;
d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser heeft de Bulgaarse nationaliteit en is dus burger van de Unie. Bij besluit van 23 januari 2014 is het aan eiser op grond van Richtlijn 2004/38/EG verleende verblijfsrecht beëindigd en is eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, lid 1, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Bij dit besluit is eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en is hem meegedeeld dat hij kan worden uitgezet. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser is drie maal eerder in vreemdelingenbewaring gesteld, op 25 juni 2014, op 13 februari 2015 en op 16 juni 2016. Hij is ook drie keer uitgezet naar Bulgarije, op 9 juli 2014, op 26 februari 2015 en op 30 juni 2016.
6. Eiser voert als enige grief aan dat verweerder de ongewenstverklaring van eiser niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen.
7. Eiser stelt hiertoe, onder verwijzing naar de arresten van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden van 22 april 2016 (parketnr. 21-002669-15) en de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010: BL2854), dat de bewaringsrechter net als de strafrechter een verweer dat een ongewenstverklaring in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees Unierecht inhoudelijk moet beoordelen, ook als tegen het besluit een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan en daarvan geen gebruik is gemaakt. Evenals voor een veroordeling voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is, zo stelt eiser, voor vrijheidsbeneming op grond van de maatregel van bewaring vereist dat de daaraan ten grondslag gelegde ongewenstverklaring berust op enig wettelijk voorschrift.
9. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8388) mag een maatregel van bewaring uitsluitend worden opgelegd indien verweerder voorafgaand aan of gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit heeft genomen. Het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de Vw 2000 staat eraan in de weg dat de bewaringsrechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring tevens een oordeel geeft over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, aldus de Afdeling. 10. De Terugkeerrichtlijn is niet op eiser van toepassing. In het meeromvattende besluit van 23 januari 2014 is echter aan eiser meegedeeld dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft en dat op hem de verplichting rust Nederland onmiddellijk te verlaten. Daarmee is de voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vervuld. Het antwoord op de vraag of eiser terecht ongewenst is verklaard is daarvoor niet van belang.
11. De rechtmatigheid van het illegaal verklaren van het verblijf van eiser in Nederland en de oplegging van de vertrekplicht kan niet worden getoetst in het onderhavige beroep, omdat tegen het besluit van 23 januari 2014 een afzonderlijk rechtsmiddel had kunnen en daarom had moeten worden aangewend. Nu staat in rechte vast dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat op hem de verplichting rust Nederland te verlaten.
12. De verwijzing naar de hiervoor onder 4. genoemde arresten maakt het voorgaande niet anders. In die arresten was de vraag aan de orde of de verdachten strafrechtelijk aansprakelijk konden worden gehouden voor de overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Voor het vreemdelingenrecht is de vraag of bij de rechterlijke toetsing van een vrijheidsbeneming het in de Vw 2000 neergelegde gesloten stelsel van rechtsmiddelen moet worden doorbroken eenduidig ontkennend beantwoord door de Afdeling in de uitspraak van 17 april 2013. Deze uitspraak is voor de rechtbank leidend.
13. Het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte strekt niet zover dat de rechtbank bij de toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming van eiser thans alsnog de rechtmatigheid van het besluit tot ongewenstverklaring zou moeten toetsen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser destijds de mogelijkheid heeft gehad rechtsmiddelen tegen dat besluit aan te wenden. Eisers recht op een doeltreffende voorziening in rechte is dus niet geschonden. Dat eiser van die voorziening geen gebruik heeft gemaakt komt voor zijn rekening. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser sinds de ongewenstverklaring drie maal is verwijderd naar Bulgarije en telkens weer opnieuw naar Nederland is gekomen, kennelijk zonder ooit aanleiding te zien zijn verblijf te legaliseren of zelfs maar een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring in te dienen.
14. Eiser heeft de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet weersproken. Deze gronden kunnen de maatregel reeds op zichzelf dragen. Ook in zoverre behoeft de vraag of eiser terecht ongewenst is verklaard geen bespreking.
15. Eiser kan aan een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring ten grondslag leggen dat hij geen actuele bedreiging van de openbare orde vormt, zoals vereist op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (ECLI:EU:C:2015:377), en daarbij het gestelde voor eiser als burger van de Unie nadelige onderscheid met derdelanders aan de orde stellen.
16. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.