In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2016 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot erkenning van een buitenlandse uitspraak over kinderalimentatie. Het verzoek is ingediend door de vrouw, die in Zuid-Afrika woont, en betreft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en F9-formulieren van beide partijen. De vrouw verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 279,53 per kind, terwijl de man verweer voerde en stelde dat hij geen draagkracht had om deze alimentatie te betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen eerder gehuwd zijn geweest en dat de echtscheiding is uitgesproken door een Zuid-Afrikaanse rechtbank. In de uitspraak van deze rechtbank is een convenant opgenomen waarin de man is verplicht om een bijdrage van 2.500 Zuid-Afrikaanse Rand per kind per maand te betalen. De rechtbank heeft beoordeeld of aan de voorwaarden voor erkenning van deze buitenlandse uitspraak is voldaan. Dit omvatte de beoordeling van de bevoegdheid van de Zuid-Afrikaanse rechtbank, de behoorlijke rechtspleging en de vraag of de erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
De rechtbank concludeerde dat aan alle voorwaarden voor erkenning is voldaan en heeft de uitspraak van de Zuid-Afrikaanse rechtbank erkend. De man is verplicht om de overeengekomen bijdrage van 2.500 Zuid-Afrikaanse Rand per maand per kind te voldoen, met ingang van 24 januari 2013. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de alimentatie in euro's vast te stellen afgewezen, omdat het bedrag in de uitspraak in Rand was vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.