3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals onder 3.1. weergegeven, in hun onderlinge samenhang bezien een verdenking van overtreding van de Opiumwet rechtvaardigden. Dit betekent dat het binnentreden van de woning rechtmatig moet worden geacht.
Voorts staat vast dat [verdachte] – nadat de woning reeds was binnengetreden en nadat daarin een hennepkwekerij was aangetroffen – schriftelijk toestemming heeft gegeven voor een doorzoeking van de woning in verband met de mogelijke aanwezigheid van vuurwapens en geld in zijn woning. Dat die toestemming tot doorzoeking op andere zaken zag dan de afgegeven machtiging tot binnentreden in de woning kan aan die toestemming niet afdoen, net zomin als de omstandigheid dat bij die doorzoeking vervolgens ook drugs zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. Als de politie bij een doorzoeking stuit op strafbare goederen, in casu drugs, mogen deze in beslag worden genomen. Daarbij komt dat de verdediging niet heeft gesteld in welk rechtens te beschermen belang [verdachte] door de voormelde gang van zaken is geschaad.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting, verworpen.
Feiten en omstandigheden
In de groene schuur bij de woning werden een blauwe bodywarmer en een oranje jas - beide hangende aan een haakje aan het plafond - aangetroffen. In de rechter jaszak van de bodywarmer bevonden zich een vuurwapen, twaalf gaspatronen, een busje met stalen kogeltjes en twintig patronen (vuurwapen). In de linker jaszak van de oranje jas werden in een boterhamzakje vier patronen voor een vuurwapen aangetroffen.
In een bovenkastje van de keuken van de woning werd een doosje munitie aangetroffen met daarin vijftig patronen. Het doosje munitie zat in een doosje oordopjes.
Uit nader onderzoek naar het aangetroffen wapen is gebleken dat het een gasdrukwapen van het model US Combat 1911 is. Het is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie. Het wapen is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het wapen vertoont voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk Colt model 1911.
Uit nader onderzoek naar de aangetroffen munitie blijkt dat het gaat om vierentwintig stuks .38 Special kaliber (soort: Semi Wadcutter, merk: Sellier & Bellot) en vijftig stuks .22 Long Rifle kaliber (soort: Soft Noses, merk: CCI). De beide soorten aangetroffen munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Op 14 maart 2015 heeft [medeverdachte] gezegd: “
Dat vuurwapen dat is aangetroffen, dat is geen echt wapen hoor, dat is een gasdrukpistool.”Een dag later is [medeverdachte] gevraagd wat zij met haar hiervoor weergegeven opmerking bedoelde. [medeverdachte] verklaarde toen: “
Mijn man heeft een keer een gaswapen gekocht, weet ik veel wat het was. Met patronen.”Ook verklaarde zei: “
Het was een zwart wapen, hij had het thuis. Maar ik vond het een nep ding.”
[verdachte] heeft verklaard dat hij lid is van twee schietverenigingen en dat hij met een .22 wapen schiet.[verdachte] houdt het voor mogelijk dat hij de .22-patronen die zijn aangetroffen in het keukenkastje eerder heeft meegenomen van de schietvereniging.
Nadere bewijsoverwegingen
Vooropgesteld moet worden dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 13 respectievelijk 26 van de Wet Wapens en Munitie vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169). In dit licht bezien overweegt de rechtbank als volgt. Het gasdrukwapen is in een bodywarmer in de schuur van de woning van [verdachte] en [medeverdachte] aangetroffen, terwijl uit de verklaring van laatstgenoemde kan worden opgemaakt dat dit wapen van [verdachte] was. [medeverdachte] was van de aanwezigheid van dit vuurwapen klaarblijkelijk op de hoogte. Het kan niet anders, dan dat ook verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat zij dit gasdrukwapen tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.
Eveneens kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat [verdachte] de .38-munitie (20 patronen) voorhanden heeft gehad. Deze munitie is aangetroffen in dezelfde bodywarmer, meer in het bijzonder: bij het wapen dat blijkens de verklaring van [medeverdachte] van [verdachte] was. Dit brengt mee dat ook de vier in de oranje jas, die net als de bodywarmer aan een haakje in de groene schuur hing, aangetroffen .38-patronen van [verdachte] moeten zijn geweest. Voorts kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] de 50 patronen .22-munitie voorhanden heeft gehad. Deze munitie bevond zich in de keuken van [verdachte] en het betreft munitie waarvan hij blijkens zijn eigen verklaring bij de schietvereniging gebruik maakte.
Nu uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat [medeverdachte] van de aanwezigheid van de munitie op de hoogte was, kan niet worden bewezen dat [verdachte] feit 2 tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Van dit onderdeel zal hij worden vrijgesproken.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van gewoontewitwassen, nu [verdachte] en [medeverdachte] niet een op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld en de goederen hebben gegeven. Niet kan worden uitgesloten dat deze zaken zijn verkregen uit de uitkeringen van het UWV aan [medeverdachte] , waarover beide verdachten hebben verklaard.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van dit feit.
Feiten en omstandigheden
In een (voormalige) slaapkamer van de woning werd in een growtent een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In potten stonden 72 hennepplanten van ongeveer 30 centimeter hoog.Daarnaast werd in de woning onder meer het volgende aangetroffen:
- een wit vat (met rode deksel) met daarin 1.718 gram droge vermalen knipresten;
- twee ronde bakjes met respectievelijk 338 en 497 gram hennepresten;
- een tas met daarin een gripzak met 1.000 gram vrouwelijke henneptoppen;
- vier plakken hasjiesj met respectievelijk de nettogewichten: 496,9 - 513,6 - 496,7 en 482,8 gram;
- twee gripzakjes met de nettogewichten 21,2 en 5,6 gram hasjiesj.
Verbalisanten roken telkens de karakteristieke geur van hennep, respectievelijk hasjiesj.
De fraudespecialist van Stedin Netbeheer heeft op basis van het stroomverbruik in relatie tot de aangetroffen vervuiling geconcludeerd dat er één oogst is geweest. Zijn bevindingen komen erop neer dat het stroomverbruik past bij een kweekcyclus van 70 dagen (eerste oogst) en 4 weken (leeftijd aangetroffen planten).
De plakken hasjiesj werd aangetroffen in een zwarte poef in de woonkamer in een blauwe plastic zak en de brokjes hasjiesj werden aangetroffen in een pot chocolade cornflakes in een tv meubel.
[medeverdachte] heeft op 15 maart 2015 verklaard dat zij ervan op de hoogte was dat [verdachte] in de slaapkamer van haar oudste dochter een hennepkwekerij had gebouwd. Ook heeft zij verklaard dat er een eerdere oogst was geweest en dat zij samen met [verdachte] hennep heeft geknipt. De henneptoppen die in de zak zijn aangetroffen, zijn van een eerdere oogst.Dat [medeverdachte] hennep had geknipt, heeft zij ook eerder op 12 maart 2015 verklaard.
[verdachte] heeft verklaard dat hij een kwekerij had in de woning met ongeveer 75 planten.Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat er één oogst is geweest en dat hij de opbrengst nog niet had verkocht, en dat deze in de woning lag. Ten aanzien van de aangetroffen hasjiesj heeft [verdachte] verklaard dat hij dit heeft van iemand waarvan hij de naam niet wil noemen.
Nadere bewijsoverwegingen
Gelet op het aantreffen van de kwekerij, de bevindingen van Stedin en op hetgeen [verdachte] en [medeverdachte] omtrent de kwekerij hebben verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat zij tezamen en in vereniging 72 hennepplanten hebben geteeld. Voor de bewezen te verklaren periode zal de rechtbank uitgaan van de duur van één oogstcyclus (70 dagen) vermeerderd met de leeftijd van de aangetroffen planten (4 weken). Anders dan de raadsman ziet de rechtbank derhalve geen aanleiding om de bewezen te verklaren periode op 21 januari 2015 aan te laten vangen.
Nu wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] tezamen en in vereniging hennep hebben gekweekt, kan naar het oordeel van de rechtbank evenzeer worden bewezen dat zij de in de woning op verschillende plekken aangetroffen opbrengst van de hennepoogst tezamen en in vereniging aanwezig hebben gehad.
Ten aanzien van de aangetroffen hasjiesj zal de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaren dat [verdachte] deze hasjiesj voorhanden heeft gehad, maar hem vrijspreken van het medeplegen daarvan, nu niet kan worden bewezen dat [medeverdachte] van de aanwezigheid van de hasjiesj op de hoogte was.