ECLI:NL:RBDHA:2016:11827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
09/819258-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van politieagenten met de dood door verdachte via e-mail

Op 23 september 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van politieagenten. De verdachte heeft in een e-mail dreigende woorden geuit, waarin hij herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij een agent zal vermoorden. De bedreigingen zijn gedaan op of omstreeks 16 september 2015 en zijn gericht aan politieagenten van de Nationale Politie en de Politie Eenheid Den Haag. Tijdens de zitting op 9 september 2016 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar hij heeft ook aangegeven dat hij deze bedreigingen uit boosheid heeft geuit en twijfelt of de politie zijn woorden als bedreigend heeft opgevat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoordingen van de verdachte als zeer bedreigend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde politieagenten redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. De verdachte heeft in zijn e-mail ook verwezen naar zijn persoonlijke situatie en zijn overtuiging dat de politie hem tegenwerkt, wat heeft geleid tot zijn bedreigingen. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en de impact op de maatschappij in overweging genomen.

De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 60 uren op te leggen, gezien de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de conclusies van psychiatrische rapporten. De verdachte is veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 dagen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als hij de taakstraf niet naar behoren verricht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819258-15
Datum uitspraak: 23 september 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 september 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2015 te 's-Gravenhage
een of meer politieagenten van de Nationale Politie en/of de Politie Eenheid Den Haag waaronder [aangever] , plaatsvervangend teamchef van de Districtsrecherche District C, van de Eenheid Den Haagheeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politie (via een email verzonden aan het emailadres van [betrokkene] ) dreigend de woorden toegevoegd 'Oog om oog, tand om tand, zegt de bijbel en als de politie mijn leven neemt zal ik ook het leven van de politie nemen - een leven voor een leven.' en/of 'Op het graf van mijn vader die dit jaar is overleden zweer ik dat ik een agent vermoord in het geval de politie bezig blijft met mij iedere vorm van juridische hulp te onthouden.' en/of 'Voor de camera van www.omroepwest.nl en tegen iedere journalist wil ik live op tv vertellen dat ik een agent vermoord en dat ik dit zweer op het graf van mijn vader.' en/of 'De politie gaat maar een andere debiel zoeken die ze in de zeik kunnen nemen want ik zweer dat ik een agent vermoord als de politie bezig blijft met dat gekut en gekloot waar de politie al jaren mee bezig is.', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.Bewijsoverwegingen

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het feit heeft begaan.
3.2
Het standpunt van verdachte
Met betrekking tot het feitencomplex heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Wel heeft hij daarbij aangegeven dat hij dit enkel in zijn boosheid heeft gedaan en heeft hij zijn twijfel geuit in hoeverre de door hem verzonden e-mail daadwerkelijk als bedreigend kon worden opgevat door de politie.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het feitencomplex sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2016;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt op 17 september 2015;
een geschrift, te weten een ongetekend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 september 2015, - onder meer - inhoudende een e-mailbericht aan [e-mailadres 1] verstuurd vanaf het e-mailadres [e-mailadres 2] ;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte van 17 september 2015, inhoudende de verklaring van verdachte.
Daarbij overweegt de rechtbank nog als volgt. Voor de bewezenverklaring van het delict bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde(n) de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Het opzet van verdachte moet daarop gericht zijn. De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt in zijn e-mailbericht als zeer bedreigend kunnen worden aangemerkt, waarbij de rechtbank tevens acht slaat op de stelligheid waarmee deze zijn geuit alsook op het feit dat verdachte bij herhaling aangeeft dat hij een agent zal vermoorden. Bovendien is het e-mailbericht verzonden aan het e‑mailadres van een lid van de Tweede Kamer, is deze e-mail doorgezonden door verdachte aan Omroep West en via die weg bij de Politie Eenheid Den Haag terecht gekomen. Dit alles in aanmerking genomen oordeelt de rechtbank dat sprake is van een zodanige bedreiging dat bij politieagenten hierdoor redelijke vrees kon worden opgewekt, waarop het opzet van verdachte gericht moet zijn geweest.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 16 september 2015 te 's-Gravenhage
politieagenten van de Nationale Politie en de Politie Eenheid Den Haagheeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politie (via een e-mail verzonden aan het emailadres van [betrokkene] ) dreigend de woorden toegevoegd 'Oog om oog, tand om tand, zegt de bijbel en als de politie mijn leven neemt zal ik ook het leven van de politie nemen - een leven voor een leven.' en 'Op het graf van mijn vader die dit jaar is overleden zweer ik dat ik een agent vermoord in het geval de politie bezig blijft met mij iedere vorm van juridische hulp te onthouden.' en 'Voor de camera van www.omroepwest.nl en tegen iedere journalist wil ik live op tv vertellen dat ik een agent vermoord en dat ik dit zweer op het graf van mijn vader.' en 'De politie gaat maar een andere debiel zoeken die ze in de zeik kunnen nemen want ik zweer dat ik een agent vermoord als de politie bezig blijft met dat gekut en gekloot waar de politie al jaren mee bezig is.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en dat hij zich bij een forensische polikliniek zal laten behandelen, waarbij een kortdurende klinische opname voor de duur van zeven weken mogelijk is. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bepleit om hem geen straf op te leggen. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij geen enkele behandeling, hulp of andere begeleiding nodig heeft en daaraan ook geen medewerking zal verlenen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van politieagenten, waarbij hij meermalen heeft aangegeven dat hij een agent zal vermoorden.
Verdachte verkeert in de veronderstelling dat de politie hem op allerlei mogelijke manieren dwars zit. Verdachte is ervan overtuigd dat hij wordt afgeluisterd door de politie en dat de politie advocaten beïnvloedt waardoor die verdachte niet meer wensen bij te staan. Door de inspanningen van de politie om verdachte te weerhouden om adequate juridische bijstand te ontvangen, lukt het maar niet om de Nederlandse overheid aansprakelijk te stellen voor de schade die hij heeft geleden, omdat een psychiater hem probeerde te vergiftigen waardoor hij hersenschade heeft opgelopen, aldus verdachte. Dit heeft hem ertoe gedreven de bedreigingen te uiten. Verdachte heeft bij herhaling laten weten dat de kans op herhaling pas stopt als de politie stopt met haar sabotage. De door verdachte veronderstelde tegenwerking door de politie is op geen enkele wijze onderbouwd en is bovendien zeer onaannemelijk. Gelet op de aard en de herhaling van de bedreigingen alsmede de stelligheid waarmee verdachte de bedreigingen heeft geuit, is er sprake van ernstige bedreigingen aan het adres van de politie. Dergelijke ernstige bedreigingen brengen grote onrust te weeg in de maatschappij in het algemeen en bij de politie in het bijzonder.
Persoon van de verdachte
Verdachte is blijkens zijn strafblad d.d. 12 augustus 2016, reeds eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andere strafbare feiten. Het vonnis van de laatste veroordeling is in april 2012 onherroepelijk geworden voor een in 2008 gepleegd feit. De rechtbank stelt vast dat er weliswaar sprake is van recidive, maar dat er geen sprake lijkt te zijn van een delictontwikkeling waarbij de delicten in aard, ernst en frequentie toenemen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Pro Justitia-rapport ‘psychiatrisch onderzoek’ van 30 december 2015, opgesteld door A.M.M. van der Reijken (psychiater) alsmede van het Pro Justitia-rapport ‘psychologisch onderzoek’ van 12 januari 2016, opgesteld door dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, met assistentie van drs. M. van Buul, psycholoog.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat er sprake is van een stoornis, maar dat niet kan worden vastgesteld om welke stoornis het precies gaat. Volgens Van der Reijken is sprake van een psychiatrische stoornis, waarbij er sterke aanwijzingen zijn voor een waanstoornis of schizofrenie en daarnaast voor een autismespectrumstoornis of een schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Ten Berge rapporteert dat sprake is van ernstig disfunctioneren waarbij er aanwijzingen zijn voor een stoornis in de vorm van een waanstoornis en/of een autistische stoornis. Rapporteurs zijn beide van oordeel dat de problematiek van verdachte zijn gedragskeuzes en gedrag hebben beïnvloed. Van der Reijken meent dat verdachte wel in staat was het ontoelaatbare van zijn handelingen in te zien, maar dat verdachte door de bestaande psychiatrische problematiek verminderd in staat was tot het maken van adequate gedragskeuzes en daarnaar te handelen. Ten Berghe rapporteert dat het ten laste gelegde in grote mate is beïnvloed door zijn problematiek, maar dat verdachte er wel van op de hoogte is dat zijn uitingen als bedreigingen kunnen worden gezien en dat dit in principe strafbaar is. Rapporteurs adviseren beiden om verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze conclusies over en zal daarmee rekening houden bij de oplegging van de straf.
Beide rapporteurs schatten voorts in dat de kans op recidive nog (in enige mate) aanwezig is, zolang verdachte het idee heeft dat de politie hem tegenwerkt en hij geen genoegdoening van de staat krijgt en beiden achten behandeling en begeleiding geïndiceerd. Ten Berghe merkt daar evenwel bij op dat de haalbaarheid van het traject, gezien het verloop van eerder toezicht alsook het gebrek aan hulpvraag en zelfinzicht, mogelijk zeer minimaal is. Ook Van der Reijken rapporteert dat de kans op een geslaagde behandeling gering is.
Uit het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 15 december 2015, opgemaakt door H. de Bloois, reclasseringswerker, onder supervisie van B. Bartels, volgt dat de kans op recidive door de reclassering als hoog wordt ingeschat. Gezien de houding van verdachte wordt de mate van gedragsbeïnvloeding zeer gering geacht. Er is weinig ingang, door een gebrek aan motivatie en zelfinzicht. Het is volgens de reclassering echter wel wenselijk om verdachte binnen een meldplicht toe te leiden naar een (ambulant) behandeltraject door het FACT-team. De kans op onttrekken aan de voorwaarden acht de reclassering evenwel hoog. Indien verdachte resoluut is en niet bereid is mee te werken aan het voorgestelde plan van aanpak, dan adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Conclusie
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en mede gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken aan straffen wordt opgelegd, een taakstraf van na te noemen duur een passende en geboden straf is. Verdachte heeft bij herhaling verklaard dat hij geen behandeling nodig heeft en daaraan ook niet zal meewerken. Gelet hierop alsook op hetgeen in de rapporten en het reclasseringsadvies hierover is opgeschreven, acht de rechtbank de haalbaarheid van een behandeltraject als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf dermate gering, dat zij die niet zal opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierboven onder 3.4 is omschreven en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
,voor de duur van
60 (zestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (DERTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, op de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op twee uren per dag.
Heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Zeeland, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2016.
Mr. A.D. van Zeeland is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met nummer PL1500-2015274000, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid.