3.1Verweerder stelt zich op het standpunt dat Kosovo als veilig land van herkomst kan worden beschouwd op grond van het volgende.
Met Kosovo zijn in 2012 de visumverplichtingen versoepeld met als uiteindelijke doel om ook voor Kosovaarse burgers de visumplicht op te heffen. Hiervoor moet de regering van Kosovo echter nog enkele belangrijke hervormingen doorvoeren op het gebied van reisdocumenten en migratie- en asielmanagement. In februari 2013 en juli 2014 kwam de Europese Commissie met rapporten over de vooruitgang die Kosovo heeft gemaakt over de vereiste veranderingen. In beide rapporten kwam naar voren dat Kosovo goed op weg was, maar dat de visumplicht pas kan worden opgeheven wanneer aan alle voorwaarden is voldaan. Verweerder geeft verder aan dat in de Mededeling van de Europese Commissie omtrent de ‘Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15’ van 8 oktober 2014 over Kosovo het volgende wordt opgemerkt:
“
Achterstallige rechtszaken en een onpartijdige, onafhankelijke rechtsgang blijven een uitdaging.
(…)
De mensenrechten en de grondrechten worden in Kosovo over het algemeen bij wet gegarandeerd. De onafhankelijke mediacommissie is opnieuw aan de slag gegaan. De plegers van geweld tegen de krant Kosovo 2.0 kregen voorwaardelijke straffen. Bedreigingen en aanvallen tegen lesbische, biseksuele, transseksuele en interseksuele activisten en journalisten blijven doorgaan, hetgeen een ernstig punt van zorg is. De voorwaarden voor vrijheid van meningsuiting en persvrijheid dienen te worden gecreëerd. Eigendomsrechten moeten op een correcte manier worden afgedwongen, met inbegrip van de toegang van vrouwen tot erfenissen. Kosovo moet zijn institutionele systeem inzake de bescherming van de mensenrechten nog stroomlijnen. De diverse verantwoordelijkheden zijn niet precies afgebakend, waardoor de toepassing en het toezicht van de wetgeving worden gehinderd.”
Voorts hebben ten minste zes lidstaten Kosovo aangemerkt als veilig land van herkomst. Daarnaast is in artikel 22 van de Grondwet van Kosovo vastgelegd dat mensenrechten die zijn vastgelegd in de volgende verdragen direct kunnen worden ingeroepen: 1) Universal Declaration of Human Rights; 2) European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms and its Protocols; 3) International Covenant on Civil and Political Rights and its Protocols; 4) Council of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities; 5) Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination; 6) Convention in the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women; 7) Convention on the Rights of the Child; en 8) Convention against Torture and Other Cruel, Inhumane or Degrading Treatment or Punishment.
Gelet hierop gaat verweerder ervan uit dat Kosovo in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Eisers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat Kosovo ten aanzien van hun zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
In zijn verweerschrift van 24 augustus 2016 heeft verweerder voorts verwezen naar enkele opmerkingen die verweerder heeft gemaakt in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Ter zitting heeft verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat Kosovo als veilig land kan worden aangemerkt aanvullend verwezen naar de brief van 3 november 2015 van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal met als onderwerp ‘Toepassing van het concept van veilige landen”. Voorts heeft verweerder zich beroepen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9973), met name r.o. 14, waaruit volgens verweerder blijkt dat verweerder bij de aanwijzing de voorgeschreven informatiebronnen heeft betrokken. 3.2.1.Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn). Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, hierna: EASO), de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees, hierna: UNHCR), de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Het derde lid van voornoemd artikel bepaalt dat verweerder de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw onderzoekt.
3.2.2.Op grond van artikel 3.37f, eerste lid, Voorschrift Vreemdeling (VV) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Op grond van het tweede lid wordt bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a. de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b. de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c. de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d. het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Het derde lid van artikel 3.37f VV bepaalt dat met inachtneming van het eerste en het tweede lid als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, Vb zijn aangewezen de landen die zijn opgenomen in Bijlage 13 bij deze regeling.
3.2.3.In de brief van 3 november 2015, waarnaar verweerder heeft verwezen, is onder het kopje ‘Samenstelling van de nationale lijst’ het volgende opgenomen:
‘Tot de westelijke Balkanlanden die als veilig land van herkomst zullen worden aangemerkt, reken ik Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Macedonië, Montenegro en Servië. Kern van de motivering om deze landen als veilig te bestempelen:a. Op Kosovo na hebben alle landen het Vluchtelingenverdrag en het EVRM geratificeerd. De Commissie geeft hierbij aan dat Kosovo hiertoe niet in staat is, vanwege zijn omstreden status als onafhankelijke staat. Wel heeft Kosovo in artikel 22 van de Grondwet een achttal Verdragen opgenomen die zien op waarborgen ten aanzien van mensenrechten.b. Inwoners van deze landen zijn vrijgesteld van de visumplicht voor de Europese Unie (EU). In het geval van Kosovo geldt een versoepeld regime wat betreft de visumplicht.c. Albanië, Macedonië, Montenegro en Servië zijn formeel kandidaat-lidstaten voor de EU. Bosnië-Herzegovina en Kosovo zijn aangemerkt als potentiële kandidaat-lidstaten voor de EU. De Commissie beoordeelt jaarlijks de voortgang die deze landen maken, onder andere ten aanzien van de mensenrechtensituatie en de bescherming van minderheden.d. Andere lidstaten, waaronder België, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, alsmede Noorwegen en Zwitserland, hebben deze landen ook aangeduid als veilig land van herkomst”.
Voort is in de toelichting bij de Regeling van 10 november 2015, nummer 695431, waarnaar verweerder via een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft verwezen, onder meer het volgende bepaald. De Europese Commissie heeft een ontwerp-Verordening voorgesteld voor een Europese lijst van veilige landen van herkomst. Op basis van alle relevante informatie waarover zij beschikt, met name verslagen van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de UNHCR en andere relevante internationale organisaties, is de Europese Commissie op 9 september 2015 tot de conclusie gekomen dat, onder meer, Kosovo een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn en moet worden opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.
3.2.4De rechtbank overweegt het volgende. Eisers hebben in de zienswijze de presumptie van veilig land van herkomst bestreden, onder overlegging van en verwijzing naar stukken. Verweerder is in het bestreden besluit weliswaar ingegaan op deze stukken, maar heeft het beroep daarop verworpen met –samenvattend – de motivering dat deze niet zien op de situatie van eisers en dat eisers daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat specifiek ten aanzien van hen de presumptie van veilig land niet zou gelden. Daarmee heeft verweerder deze stukken enkel beoordeeld uitgaande van de presumptie van een veilig land van herkomst en is verweerder voorbij gegaan aan de stelling van eisers dat de genoemde stukken juist afbreuk doen aan de presumptie van veilig land van herkomst. Reeds hierom kent het besluit een motiveringsgebrek en komt het wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet gelet op de aard van de procedure geen aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om voorlopige voorzieningen
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan de verzoeken het belang komen te ontvallen, zodat deze reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor het indienen van de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).