ECLI:NL:RBDHA:2016:11685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
AWB 16/17949, 16/20194, 16/17952, 16/20196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Roma uit Kosovo en de beoordeling van Kosovo als veilig land van herkomst

In deze zaak hebben eisers, Roma afkomstig uit Kosovo, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had Kosovo aangemerkt als een veilig land van herkomst, wat volgens de eisers onterecht was. Eisers voerden aan dat zij vanwege hun etnische afkomst in Kosovo te maken hebben met ernstige vervolging en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van Roma in Kosovo. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de door eisers ingediende stukken niet op de juiste wijze had beoordeeld en dat de presumptie van Kosovo als veilig land van herkomst niet was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werden de proceskosten aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/17949 en AWB 16/20194 (beroepen)
AWB 16/17952 en AWB 16/20196 (voorlopige voorzieningen)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 7 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] ,
eiser, verzoeker,

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 2] ,
eiseres, verzoekster,
gezamenlijk te noemen eisers,
mede namens het minderjarige kind:
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 3] ,
allen burgers van Kosovo,
(gemachtigde: mr. M.M. Polman, advocaat te Rotterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Groenendijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 9 augustus 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens wordt aan eisers, met uitzondering van het minderjarige kind, een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 24 en 29 augustus 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag het volgende aangevoerd. Eisers zijn afkomstig uit Kosovo en behoren tot de Roma. Eiseres is drie keer verkracht door Albanese mannen en eiser is door hen mishandeld. De politie wilde hun aangifte niet opnemen vanwege hun Roma afkomst. Ook de Sociale Dienst wilde hen niet helpen. Daarnaast is het huis van eisers afgebrand. Tevens wordt eiser tijdens het verzamelen van flessen, waarmee hij in zijn inkomen voorziet, uitgescholden en bespuugd. Bij terugkeer vrezen eisers te worden gedood.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Daarbij heeft verweerder de volgende elementen als relevant aangemerkt:
- eisers zijn afkomstig uit Kosovo en behoren tot de Roma bevolkingsgroep;
- eisers hebben verklaard dat vanwege hun etnische afkomst, Roma, zij problemen ondervonden van Albanezen, waardoor zij hun land van herkomst hebben verlaten. De voornoemde relevante elementen, te weten de identiteit, nationaliteit en herkomst en asielmotieven van eisers worden geloofwaardig bevonden. Echter, eisers zijn afkomstig uit Kosovo, dat volgens verweerder als een veilig land van herkomst wordt beschouwd.
3. Eisers voeren onder meer aan dat Kosovo ten onrechte op de lijst met veilige landen is geplaatst en dat een motivering ontbreekt waarom Kosovo een veilig land is, althans dat ten aanzien van Roma een voorbehoud moet worden gemaakt. In dit verband wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040). De Advocaat-Generaal overweegt dat een land niet op de lijst kan worden geplaatst als voor duidelijk identificeerbare minderheden van een zekere omvang systematisch gevaar op vervolging bestaat. Kosovo biedt ten aanzien van minderheden zoals Roma geen bescherming. Eisers verwijzen ter onderbouwing uitdrukkelijk naar de zienswijze. Bij de zienswijze hebben eisers de volgende stukken overgelegd:
- kamerbrief van verweerder (3 november 2015);
- European Parliament: Briefing, Safe countries of origin, proposed common EU list (8 oktober 2015);
- Balkan Insight: Kosovo courts ignore high-profile corruption, report, 22 March 2016;
- Balkan Insight. Kosovo constitutional court ex-president indicted for fraud (13 januari 2016);
- Council of Europe: The situation in Kosovo and the role of the Council of Europe (8 januari 2016);
- Balkan Insight: Kosovo joins campaign to stop violence against women (2 december 2015);
- Organization for Security and Co-operation in Europe: Mission in Kosovo (OSCE), Community Rights Assessment Report (november 2015);
- US Department of State (USDOS): 2014 Report on International Religious Freedom – Kosovo (14 oktober 2015);
- US Department of State (USDOS): Country Report on Human Rights Practices 2014 – Kosovo (26 juni 2015);
- Europese Commissie: Kosovo 2015 Report (10 november 2015);
- USDOS- US Department of State: Country Report on Human Rights Practices 2015 – Kosovo, 13 april 2016;
- Amnesty International: Report 2014/15 – The state of the world’s human rights – Serbia (februari 2015);
- Freedom House: Freedom in the world 2015 – Kosovo (januari 2015).
Eisers hebben in hun zienswijze met betrekking tot diverse van deze stukken nader toegelicht waarom Kosovo in het geval van minderheidsgroepen niet als veilig kan worden aangemerkt.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat Kosovo als veilig land van herkomst kan worden beschouwd op grond van het volgende.
Met Kosovo zijn in 2012 de visumverplichtingen versoepeld met als uiteindelijke doel om ook voor Kosovaarse burgers de visumplicht op te heffen. Hiervoor moet de regering van Kosovo echter nog enkele belangrijke hervormingen doorvoeren op het gebied van reisdocumenten en migratie- en asielmanagement. In februari 2013 en juli 2014 kwam de Europese Commissie met rapporten over de vooruitgang die Kosovo heeft gemaakt over de vereiste veranderingen. In beide rapporten kwam naar voren dat Kosovo goed op weg was, maar dat de visumplicht pas kan worden opgeheven wanneer aan alle voorwaarden is voldaan. Verweerder geeft verder aan dat in de Mededeling van de Europese Commissie omtrent de ‘Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15’ van 8 oktober 2014 over Kosovo het volgende wordt opgemerkt:

Achterstallige rechtszaken en een onpartijdige, onafhankelijke rechtsgang blijven een uitdaging.
(…)
De mensenrechten en de grondrechten worden in Kosovo over het algemeen bij wet gegarandeerd. De onafhankelijke mediacommissie is opnieuw aan de slag gegaan. De plegers van geweld tegen de krant Kosovo 2.0 kregen voorwaardelijke straffen. Bedreigingen en aanvallen tegen lesbische, biseksuele, transseksuele en interseksuele activisten en journalisten blijven doorgaan, hetgeen een ernstig punt van zorg is. De voorwaarden voor vrijheid van meningsuiting en persvrijheid dienen te worden gecreëerd. Eigendomsrechten moeten op een correcte manier worden afgedwongen, met inbegrip van de toegang van vrouwen tot erfenissen. Kosovo moet zijn institutionele systeem inzake de bescherming van de mensenrechten nog stroomlijnen. De diverse verantwoordelijkheden zijn niet precies afgebakend, waardoor de toepassing en het toezicht van de wetgeving worden gehinderd.
Voorts hebben ten minste zes lidstaten Kosovo aangemerkt als veilig land van herkomst. Daarnaast is in artikel 22 van de Grondwet van Kosovo vastgelegd dat mensenrechten die zijn vastgelegd in de volgende verdragen direct kunnen worden ingeroepen: 1) Universal Declaration of Human Rights; 2) European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms and its Protocols; 3) International Covenant on Civil and Political Rights and its Protocols; 4) Council of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities; 5) Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination; 6) Convention in the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women; 7) Convention on the Rights of the Child; en 8) Convention against Torture and Other Cruel, Inhumane or Degrading Treatment or Punishment.
Gelet hierop gaat verweerder ervan uit dat Kosovo in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Eisers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat Kosovo ten aanzien van hun zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
In zijn verweerschrift van 24 augustus 2016 heeft verweerder voorts verwezen naar enkele opmerkingen die verweerder heeft gemaakt in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Ter zitting heeft verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat Kosovo als veilig land kan worden aangemerkt aanvullend verwezen naar de brief van 3 november 2015 van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal met als onderwerp ‘Toepassing van het concept van veilige landen”. Voorts heeft verweerder zich beroepen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9973), met name r.o. 14, waaruit volgens verweerder blijkt dat verweerder bij de aanwijzing de voorgeschreven informatiebronnen heeft betrokken.
3.2.1.
Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn). Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, hierna: EASO), de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees, hierna: UNHCR), de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Het derde lid van voornoemd artikel bepaalt dat verweerder de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw onderzoekt.
3.2.2.
Op grond van artikel 3.37f, eerste lid, Voorschrift Vreemdeling (VV) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Op grond van het tweede lid wordt bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
a. de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
b. de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van het EVRM zijn toegestaan;
c. de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
d. het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Het derde lid van artikel 3.37f VV bepaalt dat met inachtneming van het eerste en het tweede lid als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, Vb zijn aangewezen de landen die zijn opgenomen in Bijlage 13 bij deze regeling.
3.2.3.
In de brief van 3 november 2015, waarnaar verweerder heeft verwezen, is onder het kopje ‘Samenstelling van de nationale lijst’ het volgende opgenomen:
‘Tot de westelijke Balkanlanden die als veilig land van herkomst zullen worden aangemerkt, reken ik Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Macedonië, Montenegro en Servië. Kern van de motivering om deze landen als veilig te bestempelen:a. Op Kosovo na hebben alle landen het Vluchtelingenverdrag en het EVRM geratificeerd. De Commissie geeft hierbij aan dat Kosovo hiertoe niet in staat is, vanwege zijn omstreden status als onafhankelijke staat. Wel heeft Kosovo in artikel 22 van de Grondwet een achttal Verdragen opgenomen die zien op waarborgen ten aanzien van mensenrechten.b. Inwoners van deze landen zijn vrijgesteld van de visumplicht voor de Europese Unie (EU). In het geval van Kosovo geldt een versoepeld regime wat betreft de visumplicht.c. Albanië, Macedonië, Montenegro en Servië zijn formeel kandidaat-lidstaten voor de EU. Bosnië-Herzegovina en Kosovo zijn aangemerkt als potentiële kandidaat-lidstaten voor de EU. De Commissie beoordeelt jaarlijks de voortgang die deze landen maken, onder andere ten aanzien van de mensenrechtensituatie en de bescherming van minderheden.d. Andere lidstaten, waaronder België, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, alsmede Noorwegen en Zwitserland, hebben deze landen ook aangeduid als veilig land van herkomst”.
Voort is in de toelichting bij de Regeling van 10 november 2015, nummer 695431, waarnaar verweerder via een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft verwezen, onder meer het volgende bepaald. De Europese Commissie heeft een ontwerp-Verordening voorgesteld voor een Europese lijst van veilige landen van herkomst. Op basis van alle relevante informatie waarover zij beschikt, met name verslagen van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de UNHCR en andere relevante internationale organisaties, is de Europese Commissie op 9 september 2015 tot de conclusie gekomen dat, onder meer, Kosovo een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn en moet worden opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.
3.2.4
De rechtbank overweegt het volgende. Eisers hebben in de zienswijze de presumptie van veilig land van herkomst bestreden, onder overlegging van en verwijzing naar stukken. Verweerder is in het bestreden besluit weliswaar ingegaan op deze stukken, maar heeft het beroep daarop verworpen met –samenvattend – de motivering dat deze niet zien op de situatie van eisers en dat eisers daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat specifiek ten aanzien van hen de presumptie van veilig land niet zou gelden. Daarmee heeft verweerder deze stukken enkel beoordeeld uitgaande van de presumptie van een veilig land van herkomst en is verweerder voorbij gegaan aan de stelling van eisers dat de genoemde stukken juist afbreuk doen aan de presumptie van veilig land van herkomst. Reeds hierom kent het besluit een motiveringsgebrek en komt het wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet gelet op de aard van de procedure geen aanleiding voor toepassing van de bestuurlijke lus.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om voorlopige voorzieningen
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan de verzoeken het belang komen te ontvallen, zodat deze reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor het indienen van de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.