Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft de waarnemend gemachtigde van eiser toegelicht dat aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2015 - die na de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2016 kracht van gewijsde heeft gekregen - voorbij kan worden gegaan. Hierbij heeft eiser gewezen op het arrest van het HvJ in de zaak Kühne en Heitz van 13 januari 2004 (ECLI:EU:C:2004:17).
Wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokken schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
- dat deel uitmaakt van hoofdstuk VI van de Verordening (“over- en terugnameprocedures”) - en de daarin genoemde plicht van de aangezochte lidstaat om de betrokken asielzoeker terug te nemen, niet in de weg kan staan aan het recht van eiser om op grond van artikel 27 Verordening de toepassing van de criteria neergelegd in hoofdstuk III Verordening in een beroepsprocedure aan de orde te stellen, opdat de rechter kan verifiëren of die criteria in het voorgelegde geval correct zijn toegepast. Indien - zoals verweerder meent - bij het ontstaan van een zogenoemd fictief claimakkoord (artikel 22, zevende lid, of) artikel 25, tweede lid, Verordening zou kunnen worden tegengeworpen, zou immers het recht op een effective remedy illusoir worden.
Verweerder stelt terecht dat de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, ingevolge artikel 7, tweede lid, Verordening in de regel wordt beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich voordoen op het tijdstip waarop de asielzoeker, na binnenkomst in de Europese Unie, voor de eerste maal bij een lidstaat indient. In het geval van eiser was dat op 11 maart 2014, de datum waarop hij voor het eerst een asielaanvraag indiende in Denemarken, nadat hij op 26 februari 2014 op illegale wijze de grens van Italië had overschreden.
Niet duidelijk is of de Deense autoriteiten destijds nog een overdrachtsbesluit ten aanzien van eiser hebben genomen en evenmin is gebleken of eiser in Denemarken de mogelijkheid heeft gehad om een rechtsmiddel in te dienen tegen een besluit tot overdracht aan Italië. Uit de dossierstukken blijkt voorts niet of eiser, na het ontstaan van een fictief akkoord met betrekking tot het op 15 oktober 2014 ingediende claimverzoek van Duitsland aan Italië, een door de Duitse autoriteiten genomen overdrachtsbesluit heeft gekregen en of hij - vóór zijn vertrek naar Nederland - aldaar een rechtsmiddel heeft ingediend.
3.9 Indien er al van zou moeten worden uitgegaan dat eiser ter zake van het door de Deense en Duitse autoriteiten ingenomen standpunt dat Italië op grond van artikel 13, eerste lid, Verordening verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, vóór het instellen van zijn beroep tegen het asielbesluit van verweerder van 19 mei 2015 nimmer een rechtsmiddel heeft kunnen indienen waarmee hij de toepassing van de in hoofdstuk III Verordening neergelegde criteria – en daarmee zijn beroep op het criterium van artikel 9 – door een rechter heeft kunnen laten beoordelen en dat die beoordeling in de onderhavige procedure ten aanzien van de op 11 maart 2014 (de datum waarop eiser voor de eerste maal een asielaanvraag heeft ingediend) bestaande situatie alsnog zou kunnen worden verricht, geldt naar het oordeel van de rechtbank dat uit de verklaringen van eiser, afgelegd tijdens het gehoor op 11 mei 2015 (pagina 4), blijkt dat zijn partner sinds mei 2014 in Nederland verblijft en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd die haar daarna is verleend. Gelet hierop werd op het in artikel 7, tweede lid, Verordening bedoelde tijdstip (11 maart 2014) nog niet voldaan aan de voorwaarde van het verantwoordelijkheidscriterium van artikel 9 Verordening dat het gezinslid als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat.
Beslissing
van deze uitspraak;
betalen.
betalen.