Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
1 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1196), wordt aangehouden.
19 november 2015 uitspraak heeft gedaan in de zaak waarin de prejudiciële vragen gesteld zijn (ECLI:NL:RVS:2015:3656). Verweerder is verzocht aan te geven of voornoemde uitspraak aanleiding geeft om het bestreden besluit te handhaven, te wijzigen of in te trekken.
Overwegingen
1 januari 2016 en overwogen dat geen sprake is van een situatie waarin een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden ertoe dat leidt dat eiseres blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. In het besluit van
24 februari 2016 heeft verweerder het beroep op de hardheidsclausule aanvullend getoetst aan het beleid neergelegd in paragraaf B1.4/7 Vc zoals dat luidt met ingang van
1 januari 2016 en beoordeeld of sprake is van een of meer bijzondere individuele omstandigheden, al dan niet in samenhang bezien, die ertoe leiden dat eiseres blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Geconcludeerd is dat niet gebleken is dat het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste in dit geval de gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Verweerder acht hierbij met name van belang dat niet is gebleken van getoonde wil om voor het examen te slagen, terwijl eiseres evenmin inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op en te slagen voor (een deel van) het basisexamen inburgering. Dat eiseres alleenstaand en analfabeet is, betekent niet dat deze wil en enige inspanning niet van haar verwacht mogen worden. Voor analfabeten is immers een zelfstudiepakket in een niet digitale versie beschikbaar dat in huis kan worden bestudeerd, terwijl het voor het slagen voor het examen niet noodzakelijk is om gealfabetiseerd te zijn. Daarbij is het mogelijk om deelexamens te verrichten, zodat de focus kan worden gelegd op één onderdeel tegelijk. Hoewel de situatie in Afghanistan niet rooskleurig is, is niet onderbouwd dat de situatie zo gevaarlijk is dat niet gereisd kan worden. Bovendien woont eiseres bij haar broer en mannelijke pleegkinderen, dichtbij de grens, en heeft referent eerder ook verklaard bereid te zijn met eiseres mee te reizen. Ook acht verweerder van belang dat niet is gebleken van medische redenen op grond waarvan eiseres niet in staat zou zijn om het basisexamen inburgering af te leggen. De gestelde medische klachten zijn niet onderbouwd met een (recente) verklaring van een vertrouwensarts. Dat in Afghanistan geen vertrouwensarts aanwezig is, betekent niet dat daarom sprake is van een bijzondere omstandigheid. De situatie van eiseres verschilt daarin immers niet met die van andere Afghanen. Eiseres is bovendien in 2013 naar Pakistan afgereisd om daar een vertrouwensarts te zien. Verder acht verweerder van belang dat geen sprake is van acute problemen binnen het gezin, terwijl ook niet aannemelijk is dat de kinderen - gelet op hun leeftijd - intensieve zorg behoeven. De leeftijd van eiseres en de duur van het huwelijk leiden niet tot een ander oordeel. Referent verblijft immers al meer dan de helft van de periode van de duur van het huwelijk in Nederland en eiseres weet al vanaf 2009 dat zij aan het inburgeringsvereiste moet voldoen.
19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3655 en ECLI:NL:RVS:2015:3656) volgt dat een derdelander moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste indien blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen niet (met goed gevolg) kan worden afgelegd. Het Hof noemt hierbij specifiek leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand (ook van de betrokken gezinsleden van de gezinshereniger). Het door verweerder ten tijde van voormeld arrest en uitspraken gehanteerde vereiste dat sprake moet zijn van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden, om in aanmerking te komen voor een ontheffing van de verplichting om te slagen voor het examen, verhoudt zich daarmee niet. Ook één enkele omstandigheid kan zo zwaar wegen dat de verplichting tot het afleggen en het behalen van het examen niet als voorwaarde voor verkrijging van een mvv mag worden gesteld.
4.2.1. Het besluit van 8 januari 2015 dateert van voor het arrest inzake K. en A. en voornoemde uitspraken van de Afdeling. Bij aanvullend besluit van 24 februari 2016 heeft verweerder, zo is ter zitting toegelicht, naar aanleiding van die rechtspraak en het gewijzigde beleid (zoals vastgesteld bij besluit van 7 december 2015, nummer WBV 2015/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000) de motivering van het besluit van 8 januari 2015 - voor wat betreft het beroep van eiseres op ontheffing van het inburgeringsvereiste vanwege bijzondere individuele omstandigheden - gewijzigd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het besluit van 8 januari 2015 op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank is derhalve van oordeel dat voornoemd besluit - voor wat betreft de conclusie dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste op grond van bijzondere individuele omstandigheden - onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt reeds hierom. Het beroep is gegrond. Het besluit van 8 januari 2015 dient in zoverre te worden vernietigd.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat er juridisch-technisch gezien geen sprake is van gelijke gevallen, maar dat er omstandigheden zijn - te weten de lange duur van het huwelijk en het analfabetisme van eiseres - die het verschil in omstandigheden compenseren.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het besluit van
8 januari 2015 voor het overige in stand kan blijven. Het beroep gericht tegen het besluit van
24 februari 2016 is ongegrond.
€ 496,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- vernietigt het besluit van 8 januari 2015 voor wat betreft het onder 4.2.1. weergegeven motiveringsgebrek;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 24 februari 2016 ongegrond;
- draagt verweerder op € 167,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2016.