ECLI:NL:RBDHA:2016:11404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
AWB 16 / 14312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsdocument op basis van verblijf bij gemeenschapsonderdaan en hoorplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om eiseres een verblijfsdocument te verstrekken. Eiseres, geboren in de Dominicaanse Republiek, had een aanvraag ingediend op basis van haar verblijf als familielid van een gemeenschapsonderdaan, haar echtgenoot met de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij ten minste zes maanden onafgebroken verblijf had gehad met haar echtgenoot in Spanje. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard zonder haar te horen.

Tijdens de zitting op 15 september 2016 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres gehoord, waarbij zij stelde dat er voldoende bewijs was voor haar verblijf in Spanje. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiseres, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de bewijsstukken die eiseres had ingediend niet voldoende waren om aan te tonen dat zij en haar echtgenoot daadwerkelijk en aaneengesloten in Spanje hadden verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratieve vestiging van de echtgenoot in Spanje niet gelijkstond aan een gezamenlijk verblijf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/14312
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 september 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. S.C. van Paridon,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar in het bezit te stellen van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kennelijk ongegrond verklaard.
Op 29 juni 2016 heeft eiseres beroep tegen het bestreden besluit ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen teneinde uitzetting hangende het beroep te voorkomen. Op 7 juli 2016 heeft eiseres het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Verschenen ter zitting zijn T.M.R. van Weissenbruch, juridisch medewerker op het kantoor van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de nationaliteit van de Dominicaanse Republiek. Zij heeft samen met haar echtgenoot [referent] (referent), die de Nederlandse nationaliteit bezit, drie kinderen, die allen geboren zijn te Moca in de Dominicaanse Republiek en eveneens de Nederlandse nationaliteit bezitten.
2. Op 27 oktober 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw waaruit rechtmatig verblijf als familielid van een gemeenschapsonderdaan blijkt.
3. Bij besluit van 9 maart 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en bepaald dat eiseres binnen vier weken Nederland moet verlaten, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten minste zes maanden daadwerkelijk en aaneengesloten verblijf met haar echtgenoot heeft gehad in Spanje. Het daartegen op 6 april 2016 door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is afgezien van het horen van eiseres.
4. Eiseres heeft daartegen in beroep naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Zij stelt in bezwaar voldoende bewijsstukken te hebben overgelegd, waaruit blijkt dat zij gedurende ten minste zes maanden een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met referent in Spanje.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vindt dit artikel toepassing indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 met nummer ECLI:NL:RVS:2016:2382.
6. Aldus ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de door eiseres in de bezwaarprocedure ingediende bewijsstukken aanknopingspunten bieden om alsnog aannemelijk te achten dat zij ten minste zes maanden een daadwerkelijk en aaneengesloten verblijf met haar Nederlandse echtgenoot heeft gehad in Spanje. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Uit de dossierstukken is gebleken dat het in dit geval gaat om niet meer dan een administratieve vestiging van referent in Spanje in 2011. Referent staat namelijk blijkens het overgelegde uittreksel uit de basisregistratie personen van 28 oktober 2015 vanaf 16 juni 2010 onafgebroken ingeschreven op hetzelfde adres in Rotterdam. Dat aan eiseres op 2 maart 2011 een Spaans verblijfsdocument is verstrekt, geldig tot 1 maart 2017, doet daaraan niet af. Uit de gegevens van Suwinet blijkt verder dat referent vanaf 16 april 2009 onafgebroken in Nederland heeft gewerkt. De overgelegde verklaringen van kennissen in Nederland, gedateerd 4 april 2016, hebben betrekking op verblijf van eiseres in Nederland, niet op het gestelde gezamenlijke verblijf in Spanje. Verweerder heeft zich derhalve met recht op het standpunt gesteld dat het ingediende bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit dan in eerste aanleg genomen.
7. In beroep zijn geen nadere bewijsstukken voor het gestelde verblijf van eiseres en referent in Spanje overgelegd. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.