ECLI:NL:RBDHA:2016:11383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
16/1915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelde in verband met mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 augustus 2016 een bezwaarschrift behandeld van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1969, was eerder op 22 september 2015 door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een schadevergoeding van € 500,- voor mishandeling. Het bezwaarschrift werd ingediend op 26 april 2016, na het afnemen van celmateriaal op 26 april 2016 op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De officier van justitie had geconcludeerd dat het bezwaar ongegrond was, omdat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens artikel 2 van de wet.

De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard, omdat het DNA-profiel van de veroordeelde niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet van toepassing was in het geval van een transactie, en dat de veroordeelde geen DNA had hoeven afstaan na het accepteren van een transactievoorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een blanco strafblad heeft en dat het incident eenmalig was. Daarom heeft de rechtbank besloten dat het celmateriaal onmiddellijk vernietigd moet worden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de uitzonderingsbepalingen van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden zorgvuldig toe te passen, vooral in gevallen waar een transactie is overeengekomen. De rechtbank heeft de belangen van de veroordeelde afgewogen tegen de noodzaak van DNA-onderzoek en heeft besloten dat in dit geval het bezwaar gegrond is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/063834-14
Kenmerk RK: 16/1915
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:

[Veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 2 augustus 2016 in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar, nu er geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

Beoordeling van het bezwaar.

Veroordeelde is bij uitspraak van 22 september 2016 door de politierechter in deze rechtbank ter zake van – kort gezegd – mishandeling, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van de reeds verrichte taakstraf ex artikel 354a Sv. Daarnaast dient veroordeelde een schadevergoeding te betalen van € 500,-, welke betaling in termijnen mag geschieden. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij veroordeelde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 21 februari 2016, op 26 april 2016 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, celmateriaal afgenomen. Blijkens een daarvan opgemaakte akte is het bezwaarschrift eveneens op 26 april 2016 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het bezwaarschrift is derhalve tijdig ingekomen.
Het DNA-profiel van veroordeelde is nog niet bepaald.
Veroordeelde heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval het bezwaar gegrond verklaard dient te worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kent de uitzonderingsbepaling dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Over de reikwijdte van deze uitzonderingsgrond heeft de Hoge Raad op 13 mei 2008 twee arresten gewezen (ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234) en bepaald dat er geen plaats is voor een verdere belangenafweging dan toetsing aan de twee, beperkt uit te leggen, uitzonderingen die artikel 2, eerste lid, van de wet, behelst.
Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat veroordeelde een transactievoorstel heeft geaccepteerd op een TOM-zitting. Veroordeelde heeft daarbij ingestemd met het uitvoeren van een taakstraf van 40 uren en betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan het slachtoffer. Veroordeelde stelt dat hij tijdens de TOM-zitting heeft gezegd dat hij deze schadevergoeding niet in één keer kon betalen. Door de officier van justitie is hem toen meegedeeld dat met het CJIB een betalingsregeling kon worden getroffen. Het CJIB heeft echter geen betalingsregeling met veroordeelde willen afsluiten en hem geadviseerd de schadevergoeding niet te betalen zodat de zaak bij de rechter voorkwam die wel een termijnbetaling zou kunnen bepalen. Veroordeelde heeft hieraan gevolg gegeven en de zaak is door het openbaar ministerie op zitting gebracht.
Op 22 september 2015 is veroordeelde door de politierechter veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 40 uren en het betalen van een schadevergoeding in termijnen. Nu veroordeelde de taakstraf reeds in het kader van de transactie had voldaan, is met inachtneming van artikel 354a Sv de taakstraf verrekend.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen de veroordeelde stelt omtrent de gang van zaken voor wat betreft de transactie en de termijnbetaling, temeer nu dit overeenkomt met de stukken in het dossier. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is niet van toepassing in het geval van een transactie. Dit betekent dat na een transactie geen DNA kan worden afgenomen bij degene die heeft ingestemd met het transactievoorstel en dat zijn DNA niet in de databank wordt opgenomen. De enige reden dat de zaak van veroordeelde na de transactie op zitting is gebracht, is omdat veroordeelde een termijnbetaling wilde omdat hij de schadevergoeding niet in één keer kon betalen. Doordat de zaak toen alsnog op zitting is gekomen, heeft hij DNA moeten afstaan.
Gelet op het vorenstaande, mede bezien in het licht van het blanco strafblad van veroordeelde, zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren. De rechtbank acht redelijkerwijs aannemelijk dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde in dit geval niet van betekenis zal kunnen zijn ter voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van toekomstige strafbare feiten aangezien het een eenmalig incident betreft dat in eerste instantie middels een transactievoorstel is afgedaan.

Beslissing.

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. A.M. Boogers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T. Ketelaars, griffier, en uitgesproken ter zitting van 16 augustus 2016.