Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres]. Zij is gehuwd met eiser 1, geboren op [geboortedatum eiser 1]. Hun zoon, eiser 2, is geboren op [geboortedatum eiser 2]. Eiser 3 is de vader van eiser 1 en is geboren op [geboortedatum eiser 3]. Allen bezitten de Macedonische nationaliteit en behoren tot de Roma bevolkingsgroep. Op 12 juli 2016 hebben eisers afzonderlijk een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Als relevante elementen heeft verweerder aangemerkt:
- eisers zijn afkomstig uit Skopje in Macedonië en hebben de Macedonische nationaliteit. Eisers behoren tot de Roma-bevolkingsgroep;
- eisers hebben hun land legaal verlaten met gebruikmaking van hun paspoort;
- eisers hebben het land onder andere verlaten vanwege medische klachten van eiseres en eiser 1;
- eisers hebben het land verlaten omdat eiser 1 zijn schulden niet meer kon terugbetalen en daardoor vreest voor de schuldeiser. Eiser 3 heeft daarnaast het land verlaten omdat hij het leven zwaar vond;
- uit informatie van de Duitse autoriteiten is gebleken dat eisers op 16 april 2015 asiel hebben aangevraagd in Duitsland, de aanvragen zijn afgewezen, eisers zijn op 9 maart 2016 vrijwillig teruggekeerd naar Macedonië, hetgeen op 10 maart 2016 door de Duitse autoriteiten is bevestigd;
- uit de verklaring van eisers is gebleken dat na terugkeer uit Duitsland het huis in beslag is genomen en dat zij tot het moment van vertrek in juni 2016 geen problemen hebben ondervonden met de schuldeiser of anderen. Ook hebben zij geen aangifte gedaan bij de autoriteiten.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder heeft de herkomst, etniciteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig geacht. Verder worden eisers gevolgd in hun asielrelaas. Volgens verweerder kunnen eisers echter niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en hebben zij evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Macedonië een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en fundamentele vrijheden. Hierbij neemt verweerder in aanmerking dat eisers sinds hun terugkeer naar Macedonië vanuit Duitsland geen (verdere) problemen hebben ondervonden en dat zij zich bij eventueel voorkomende problemen kunnen wenden tot de Macedonische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Macedonische autoriteiten hen niet zouden kunnen of willen beschermen. Macedonië is door verweerder aangemerkt als veilig land van herkomst. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Macedonië jegens hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daardoor voor hen geen veilig land van herkomst is. Dat eisers behoren tot de Roma bevolkingsgroep is hiervoor onvoldoende, nu niet is gebleken dat de Macedonische autoriteiten geen bescherming bieden aan Roma’s.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt – voor zover van belang – hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eiseres heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat haar procedure niet zorgvuldig is verlopen, nu er ten onrechte geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden alvorens haar te horen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Niet gebleken is dat in haar geval toepassing had moeten worden gegeven aan artikel 3.109ca, zevende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Evenmin is gebleken dat eiseres niet in staat is geweest haar relaas op een goede wijze naar voren te brengen. Uit het rapport gehoor veilig land van herkomst blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiseres, door daar waar nodig pauzes in te lassen, waardoor eiseres het gehoor op goede wijze heeft kunnen af ronden. Eiseres heeft aan het einde van het gehoor aangegeven dat de ambtenaar haar goed heeft behandeld. De rechtbank merkt verder nog op dat het relaas van eiseres geloofwaardig is bevonden.
Ten aanzien van eisers: Macedonië veilig land van herkomst
6. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hun aanvragen ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Onder verwijzing naar de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven (hierna Widdershoven) van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040) stellen eisers zich op het standpunt dat Macedonië ten onrechte op de lijst met veilige landen is geplaatst. Volgens eisers dient verweerder te bewijzen en deugdelijk te onderbouwen waarom Macedonië als veilig land is te beschouwen als bedoeld in de Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Dat Macedonië partij is bij bepaalde verdragen vormt volgens eisers geen enkele grondslag voor de stelling dat daarmee een staat veilig is. Verweerder heeft in de ogen van eisers geen (eigen) onderzoek verricht ten bewijze dat Macedonië een veilig land van herkomst is. In dit verband hebben eisers voorts gewezen op de (op Mongolië betrekking hebbende uitspraak) van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:6136). 7. De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is, dient volgens artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
8. In zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 november 2015 (TK 2015-2016, 19 637, nr. 2076) heeft verweerder Macedonië aangemerkt als een veilig land van herkomst. Vervolgens is bij Regeling van verweerder van 10 november 2015, nummer 695431, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) (Staatscourant 2015, nr. 40568), Macedonië opgenomen in bijlage 13.
9. Nu eisers de verbindendheid van de in een algemeen verbindend voorschrift neergelegde plaatsing van Macedonië op de lijst van veilige landen van herkomst in twijfel hebben getrokken, ligt ter beoordeling voor of een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, de aanwijzing (het resultaat van dat onderzoek) op een kenbare wijze is gemotiveerd en die motivering zodanig deugdelijk is dat zij die aanmerking als veilig land van herkomst kan dragen.
10. De conclusie van Widdershoven, over de betekenis van het begrip ‘veilig land’ in asielzaken, is ter zitting besproken en is in dit verband, naar het oordeel van de rechtbank, ook van betekenis voor de zaak van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet, gelet op de conclusie van Widdershoven, het onderzoek en de motivering, die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de plaatsing van Macedonië op de nationale lijst van veilige landen herkomst, niet aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij is het volgende van belang.
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter onderbouwing van de plaatsing van Macedonië op de lijst met veilige landen heeft gewezen op de omstandigheid dat inwoners van Macedonië zijn vrijgesteld van de visumplicht voor toelating tot de Europese Unie en dat een aantal andere lidstaten Macedonië ook heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Gelet op de wettelijk voorgeschreven vereisten spelen deze omstandigheden – zonder een nadere toelichting van verweerder, die ontbreekt – op zichzelf geen rol bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. Hetzelfde heeft te gelden voor de status van Macedonië als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie en het voorstel van de Europese Commissie (EC) om Macedonië op een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst te plaatsen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze omstandigheden van belang zijn bij de door verweerder te maken beoordeling.
12. Daarnaast heeft verweerder in de toelichting op de regeling van 10 november 2015 en in zijn brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 november 2015 gewezen op het onderzoek van de EC, dat ten grondslag ligt aan het op 9 september 2015 bekend gemaakte
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de toepassing van Richtlijn 2013/32/EU(COM (2015) 452 final). Verweerder heeft de door de EC gemaakte afweging, de gegeven motivering en het daartoe verrichte onderzoek tot de zijne gemaakt. Verweerder blijft evenwel zelf verantwoordelijk voor een eigen zelfstandig onderzoek naar de beoordeling of Macedonië een veilig land van herkomst is. Gesteld noch gebleken is dat verweerder een zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de conclusies en de motivering van het rapport van de EC. In zoverre voldoet de aanwijzing van Macedonië als veilig van herkomst niet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb.
13. Verweerder heeft er daarnaast voor gekozen de motivering van de regeling van 10 november 2015 aan te vullen, door de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst bij de toepassing ervan schriftelijk nader toe te lichten. In de voornemens, zoals deze zijn herhaald en ingelast in de bestreden besluiten heeft verweerder als aanvullende motivering allereerst verwezen naar het onderzoek door de EC zoals neergelegd in het rapport ‘The Former Yugoslav Republic of Macedonia, Report 2015’ van 10 november 2015. Anders dan verweerder heeft gesteld, ziet de rechtbank in dit rapport geen grond voor een gematigd positief oordeel. Weliswaar is het wettelijk stelsel ter bescherming van de mensenrechten in Macedonië in orde, maar de uitvoering hiervan laat zeer te wensen over, mede gelet op de ernstige politieke crisis waarin het land zich bevindt. Zo is in het rapport onder meer vermeld:
- (p. 5) ‘The country’s judicial system has some level of preparation. The situation has been backsliding since 2014 because the achievements of the last decade’s reform process have been seriously undermined by actual and potential political interference in the work of the judiciary.’, en
- (p. 5) ‘Concerning the fight against corruption, some level of preparation has been achieved. Legislative and institutional achievements were, however, overshadowed by a lack of political will and political interference in the work of the relevant bodies’, especially in high-level cases.’, en
- (p. 5) The legal framework for the protection of human rights is broadly in line with European standards. However, the implementation is lacking, in particular in the areas of prison reform, Roma integration, rights of the child and persons with disabilities’, en
- (p. 15) ‘Fight against corruption: No progress has been achieved in the past year on the outstanding issues identified. Corruption remains widespread. The capacity to effectively address it is currently being undermined by a lack of political will and political interference in the work of the relevant bodies (…)’, en
- (p. 20) ‘Human rights and the protection of minorities: ‘General weaknesses in the implementation of human rights standards affect the most vulnerable and marginalised groups in society, including children and juveniles, disabled persons, the Roma and the LGBTI community’, en
- (p. 51) ‘The legal and institutional framework is largely in place. However there has been no progress in the past year.’ en
- (p. 56) ‘In 2014 the Ombudsman received 4.249 complaints, an increase of 11% from 2013. (..) However, some public authorities including the Ministry of Interior and some prison institutions continue to be less responsive. (..) Sufficient resources for the Ombudsman’s office have still not been provided.’ en
- (p. 59) ‘As regards non-discrimination, from its creation in January 2011 until the end of 2014, the Commission for Prevention of and Protection from Discrimination has only received 288 complaints and confirmed the existence of discrimination in 12 cases. Much greater efforts are needed to raise public awareness of the Commission’s role and work. It remains under-staffed and under-resourced and concerns persist about its independence.’ en
- (p. 60) ‘The Agency for the Protection of Minorities representing less than 20% of the population still struggles with an inadequate mandate, insufficient budget and a lack of support from relevant institutions.’, en
- (p. 61) ‘The number of active Roma non-governmental organisations is declining because less funding is available’.
Gelet hierop kan dit rapport naar het oordeel van de rechtbank niet dienen als een nadere motivering dat Macedonië een veilig land van herkomst zou zijn.
14. Verweerder verwijst verder nog naar het rapport van European Asylum Support Office (EASO) van mei 2015 ‘Asylum Applicants from the Western Balkans: comparative analysis of trends, push-pull factors and responses – Update’. Deze verwijzing ziet evenwel slechts op het inwilligingspercentage van de asielaanvragen van Macedonische asielzoekers en zegt niets over de veiligheidssituatie in Macedonië dan wel over de mogelijkheid van het verkrijgen van bescherming. Hetzelfde geldt voor het rapport van het Network for Protection from Discrimination en REACTOR van 13 juli 2015, nu dit uitsluitend gaat over huisvesting voor Roma in Macedonië.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn beoordeling of Macedonië een veilig land van herkomst is, niet gebaseerd op de door artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb voorgeschreven informatiebronnen. De aanwijzing van Macedonië voldoet in zoverre dan ook niet aan de wettelijke vereisten. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder de presumptie dat eisers afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst – onder de thans gegeven motivering – niet handhaven. De rechtbank ziet aanleiding de ministeriële regeling van 10 november 2015, met nummer 695431, onverbindend te verklaren voor zover Macedonië daarbij middels een wijziging van bijlage 13 van het VV is aangemerkt als veilig land van herkomst, nu de (totstandkoming van de) beoordeling in strijd is met het bepaalde in artikel 3.105ba van het Vb.
16. Verweerder heeft derhalve ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvragen van eisers als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit brengt met zich dat ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. De beroepen zullen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd.
Ten aanzien van artikel 31 van de Vw
17. De rechtbank zal vervolgens bezien of verweerder de aanvragen van eisers wel ongegrond had kunnen verklaren op grond van artikel 31 van de Vw en derhalve of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Van belang hierbij is de vraag of eisers de bescherming van de (hogere) autoriteiten kunnen inroepen tegen de geloofwaardig geachte problemen.
18. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder te worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties te betrekken (bijvoorbeeld de Afdeling van 24 juni 2015, nummer 201501044/1/V2). Ingevolge artikel 3.37c, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 moet de bescherming doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn.
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde vraag reeds positief is beantwoord door Macedonië aan te wijzen als veilig land van herkomst en dat daarom ervan uit mag worden gegaan dat in het algemeen bescherming wordt geboden.
20. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Macedonië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Ook de aanvullende motivering is hiertoe, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 13-15 is overwogen, onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de huidige veiligheidssituatie in Macedonië en evenmin heeft onderzocht of door de autoriteiten in Macedonië in het algemeen bescherming wordt geboden.
21. In de bestreden besluiten heeft verweerder tenslotte ter onderbouwing van de afwijzing van de asielaanvragen nog gewezen op de asielprocedure van eisers in Duitsland. Gelet op die afwijzing wordt door verweerder aangenomen dat de problemen van eisers zijn getoetst en dat derhalve geen nieuwe toets noodzakelijk is. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven niet over de Duitse stukken te beschikken en niet op de hoogte te zijn van de inhoud en motivering van de afwijzende beschikking. Verweerder heeft op grond hiervan de desbetreffende passage in de bestreden besluiten ingetrokken. Los van het feit dat verweerder ter zitting ondubbelzinnig heeft verklaard de passage in te trekken, welke mededeling niet voor een andere uitleg vatbaar is, kan deze verwijzing ook niet gelden als onderbouwing van de stelling dat er in Macedonië in zijn algemeenheid bescherming wordt geboden, nu verweerder noch de rechtbank op de hoogte is van de motivering en inhoud van de Duitse asielbeslissing.
22. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of in Macedonië door de autoriteiten in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de door verweerder geloofwaardig geachte problemen. De bestreden besluiten zijn ook om die reden in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Er was derhalve ook geen aanleiding de aanvragen van eisers met toepassing van artikel 31 van de Vw als ongegrond af te wijzen. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
23. De rechtbank komt tot de slotsom dat de beroepen gegrond zijn en dat de bestreden besluiten moeten worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de asielaanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak. Er is geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
24. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.240 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor de nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
Verzoeken om een voorlopige voorziening
25. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496 (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).