In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, die een bankrekening aanhield bij de Kredietbank Luxemburg, had na een bestuursrechtelijke rechtsgang en het onherroepelijk worden van op schattingen gebaseerde belastingaanslagen, verzocht om ambtshalve vermindering van deze aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de inspecteur om de aanslagen te verminderen niet onrechtmatig was. De eiser had herhaaldelijk ontkend over buitenlandse tegoeden te beschikken en had de op hem rustende informatieverplichting geschonden. De inspecteur had de aanslagen op basis van schattingen vastgesteld, omdat de eiser niet de juiste en volledige gegevens had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de aan de aanslagen inherente onjuistheid niet aan de inspecteur kon worden verweten, en dat er geen verplichting bestond om de aanslagen ambtshalve te verminderen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.