Voor een goede uitvoering van de ondertoezichtstelling speelt de informatieverstrekking aan het bureau jeugdzorg uit de omgeving van de minderjarige een belangrijke rol. Een goed geïnformeerd bureau jeugdzorg is beter in staat een zorgvuldige inschatting te maken over de situatie van een minderjarige en de te verlenen hulp aan de minderjarige en zijn ouders. Het bureau jeugdzorg zal voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling gegevens nodig hebben van verschillende disciplines. Het gaat hierbij om informatie uit de medische sector (huisarts, kinderarts, schoolarts en het consultatiebureau), uit de sociale sector (onderwijs, crèche, buitenschoolse opvang), van de politie of van justitiële instellingen (openbaar ministerie, raad voor de kinderbescherming). Naast gegevens over het kind zelf kan het nodig zijn dat het bureau jeugdzorg over bepaalde gegevens over anderen, zoals van ouders of overige gezins- of familieleden beschikt die van belang zijn voor een goed oordeel over de opvoedingssituatie van het kind.
In de praktijk is gebleken dat deze gegevensuitwisseling een probleem kan zijn. Uit rapporten van de Inspectie Jeugdzorg blijkt bijvoorbeeld dat de gevraagde informatie niet wordt verstrekt omdat de toestemming van de ouder of het kind ontbreekt (Rapportage van 19 mei 2005). In de rapportage van de Jeugdzorgbrigade wordt aangegeven dat de gezinsvoogdijwerker vaak niet kan beschikken over alle relevante gegevens over de achtergrond van de opvoeders, waardoor de situatie waarin het kind verkeert niet goed kan worden ingeschat (Jeugdzorgbrigade 2005a, tweede voortgangsrapportage, blz. 26).
(…)
De hierboven genoemde professionals voelen zich vaak gehinderd inlichtingen te geven omdat niet duidelijk zou zijn wanneer welke informatie wel of niet mag worden verstrekt. Onzekerheid hierover blijkt in de praktijk tot een verminderde bereidheid te leiden om informatie te verstrekken.
Uit een brief van 15 mei 2007 van de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) aan de minister voor Jeugd en Gezin blijkt dat uit een rondetafelgesprek van het Cbp met vertegenwoordigers van jeugdzorg, psychiatrie, politie, onderwijs, de Inspectie jeugdzorg en diverse medische beroepsgroepen en wetenschappers naar voren is gekomen dat bij kindermishandeling de Wet bescherming persoonsgegevens
(Wbp) geen beletselen bevat die ingrijpen bij een vermoeden van kindermishandeling verhinderen, maar dat hulpverleners vaak bang zijn om hun beroepsgeheim te doorbreken. In het wetsvoorstel wordt in aansluiting op de bestaande informatiebepaling in het kader van kindermishandeling ook met betrekking tot de informatieverstrekking in het kader van een ondertoezichtstelling duidelijkheid gegeven.