ECLI:NL:RBDHA:2016:11212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
C-09-512920-KG ZA 16-732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing van locatiegebod en elektronisch toezicht in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die staat genoteerd op de Top600-lijst van veelplegers, een vordering ingediend om het bij besluit van 10 mei 2016 opgelegde locatiegebod en het daaraan gekoppelde elektronisch toezicht te schorsen. Eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling en drugshandel. De reclassering heeft geadviseerd dat eiser onder elektronisch toezicht moet staan vanwege een hoog recidiverisico, wat ook is bevestigd in eerdere rapportages. Eiser stelt dat het locatiegebod en de elektronische controle een disproportionele inbreuk maken op zijn bewegingsvrijheid en dat deze voorwaarden contraproductief zijn voor zijn resocialisatie.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het Openbaar Ministerie bij de oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals het locatiegebod en elektronisch toezicht, een grote beleidsvrijheid heeft. De rechtbank concludeert dat de opgelegde voorwaarden niet onredelijk zijn, gezien het hoge recidiverisico van eiser en zijn eerdere onttrekking aan detentie. De rechtbank benadrukt dat de voorwaarden zijn bedoeld om recidive te voorkomen en dat de locatie waar eiser moet verblijven, hoewel niet ideaal, door de reclassering als geschikt is beoordeeld. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/512920 / KG ZA 16/732
Vonnis in kort geding van 29 juli 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.H. Jebbink te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2016. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser staat genoteerd in de zogenoemde “Top600” van [plaats 1] , een lijst met 600 veelplegers waarvoor de gemeente [plaats 1] een speciale aanpak heeft.
2.2.
De rechtbank Amsterdam heeft eiser bij vonnis van 1 november 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden vanwege, kort gezegd, i) het mishandelen en met de dood bedreigen van twee jongens, waarbij eiser met een pistool twee keer op de grond, dichtbij één van de jongens, heeft geschoten en het pistool dreigend op beide jongens heeft gericht, (ii) handel in cocaïne, (iii) diefstal en (iv) diefstal met braak. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 26 maart 2013 bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Het gerechtshof heeft eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
2.3.
Op 12 februari 2015 heeft Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) een advies uitgebracht over eiser ten behoeve van het opstellen van een re-integratieplan in het kader van het programma “Terugdringen Recidive”. In dat advies staat onder meer vermeld:
Inschatting recidiverisico
De delictgeschiedenis van betrokkene, het patroon wat daarin zichtbaar is, het ontbreken van vaste huisvesting en een inkomen, de negatieve sociale beïnvloeding vanuit de leefomgeving, maar ook vanuit het gezin van herkomst, maakt dat de kans op recidive ingeschat wordt op hoog. De persoonlijke factoren (psychische problematiek en sociale kwetsbaarheid) maken dat betrokkene niet zelfstandig in staat zal zijn om zijn criminele levensstijl te beëindigen en een ander leven op te starten.

6.Plan van aanpak

(...)
Vanwege de hoge kans op recidive en het hoge risico op terugval achten wij het van belang dat betrokkene tijdens zijn verblijf bij het RIBW (of een periode hiervan) onder Elektronische Controle staat. Gedacht kan worden aan een schema waarbij betrokkene in de nachtelijke uren thuis moet zijn en overdag alleen de mogelijkheid krijgt om te werken en/of scholing danwel andere zinvolle dagbesteding te volgen.”
2.4.
Eiser is op 13 mei 2015 overgeplaatst naar de forensisch psychiatrische afdeling [X] te [plaats 2] . Tijdens zijn behandeling heeft hij zich, op 14 juli 2015, onttrokken aan detentie en is hij gevlucht. Op 27 juli 2015 is eiser in Spanje aangehouden en enige tijd later is hij aan Nederland uitgeleverd.
2.5.
Op 16 september 2015 is besloten eiser op de zogenoemde GVM-lijst te plaatsen, een lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico.
2.6.
Op 31 maart 2016 heeft de reclassering advies uitgebracht in verband met de aanstaande voorwaardelijke invrijheidstelling van eiser. De reclassering acht een meldplicht, locatiegebod, contactverbod, behandelverplichting en contactverplichting noodzakelijk. In het advies staat voorts vermeld:
Huisvesting
(...)
Vanwege het feit dat betrokkene terugkeert naar zijn ouderlijke woning achten zowel wij als de politie het wenselijk dat binnen de v.i. periode betrokkene in zijn woonomgeving wordt begeleid en gecontroleerd.
(...)
Inschatting recidiverisico
De delictgeschiedenis van betrokkene, het patroon wat daarin zichtbaar is, het ontbreken van een structurele dagbesteding en een inkomen, het criminele netwerk waar hij lange tijd onderdeel van is/is geweest maakt dat de kans op recidive ingeschat wordt op hoog.
Risico op onttrekken aan voorwaarden
Gelet op wat er zich in het recente verleden en de huidige detentie heeft afgespeeld is er wel een bepaalde mate van risico op onttrekken van voorwaarden aanwezig. Op dit moment is betrokkene gemotiveerd om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.”
2.7.
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het openbaar ministerie besloten eiser voorwaardelijk in vrijheid te stellen onder verschillende bijzondere voorwaarden, namelijk een contactverbod, een locatiegebod met elektronisch toezicht (op het adres van het ouderlijk huis van eiser), een meldplicht en een verplichting tot ambulante behandeling. Het aan eiser opgelegde locatiegebod luidt:
“dat u gedurende de proeftijd op dag(en) en tijdstip(pen) als door de reclassering wordt bepaald aanwezig zult zijn op de navolgende locatie: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
De naleving van deze bijzondere voorwaarde wordt ondersteund door middel van elektronisch toezicht.
Over de noodzakelijkheid deze voorwaarde - en/of de elektronische controle daarvan – te continueren wordt door de reclassering periodiek geadviseerd.”
2.8.
Eiser is op 17 mei 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Sindsdien geldt het locatieverbod, behalve op de volgende dagen en uren:
Maandag t/m donderdag van 9.00 – 21.00 (werk);
Vrijdag van 11.00 – 19.00 uur (vrije tijd);
Zaterdag en zondag van 11.00 tot 19.00 (vrije tijd).

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – het bij besluit van 10 mei 2016 opgelegde locatiegebod en/of de daaraan gekoppelde elektronische controle te schorsen.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Uit het advies van 31 maart 2016 van de reclassering blijkt dat het zwaartepunt van het recidiverisico ligt in het ontbreken van een vaste verblijfplaats, dagbesteding, legaal inkomen en vaardigheden om problemen zelfstandig het hoofd te bieden. Al deze factoren worden echter met behulp van de overige voorwaarden toereikend aangepakt. In het advies is niet of ontoereikend gemotiveerd welke functie het locatiegebod en het bijbehorende elektronisch toezicht hebben voor het doel van eisers voorwaardelijke invrijheidstelling. Oplegging daarvan is slechts ‘wenselijk’ geacht, niet noodzakelijk. De voorwaarden hebben een negatief effect op zijn resocialisatie. Eiser heeft niet de mogelijkheid om sociale activiteiten te ondernemen met zijn familie of relatie, omdat het locatieverbod dit onmogelijk maakt. Daarnaast maakt de elektronische controle in de vorm van een enkelband een inbreuk op het recht van eiser op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op zijn bewegingsvrijheid, zoals gewaarborgd in diverse verdragen. Eiser wordt continue geobserveerd, althans voelt zich continue geobserveerd. Dit veroorzaakt grote psychologische druk. Het locatiegebod en/of het elektronisch toezicht is/zijn dan ook een disproportionele beperking van eisers bewegingsvrijheid en in ieder geval onrechtmatig. Het locatiegebod en elektronisch toezicht zijn zelfs contraproductief, nu eiser hierdoor wordt gedwongen te verblijven in de omgeving die – zoals de reclassering benadrukt – een achterstandswijk betreft waarin eiser is omgeven door criminaliteit en bij zijn moeder woont die niet het vermogen heeft zorgelijk gedrag te keren.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. Eiser is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of het bij besluit van 10 mei 2016 opgelegde locatiegebod en de daaraan gekoppelde elektronische detentie op goede gronden zijn opgelegd.
4.2.
Sinds 1 juli 2008 geldt de regeling voor een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-regeling) als omschreven in artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Naast de algemeen geldende voorwaarden kunnen bijzondere voorwaarden aan het gedrag van een veroordeelde worden gesteld die in artikel 15a lid 3 Sr worden opgesomd. Op grond van artikel 15a lid 4 Sr kan aan een bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht worden verbonden.
4.3.
Bij de beoordeling van het geschil dat partijen verdeeld houdt, staat voorop dat het Openbaar Ministerie bij de keuze voor bijzondere voorwaarden die worden verbonden aan invrijheidstelling een grote beleidsvrijheid heeft. Alleen als sprake is van een onmiskenbaar onredelijke beslissing is ingrijpen in kort geding denkbaar. Bij de beoordeling van de redelijkheid van het opgelegde locatiegebod dienen de voor oplegging aangevoerde gronden en de gevolgen van de voorwaarde voor eiser in aanmerking te worden genomen, een en ander bezien in het licht van de wettelijke VI-regeling.
4.4.
Hoofddoelstelling van de VI-regeling is het voorkomen van recidive. Van belang is enerzijds dat het plegen van strafbare feiten wordt ontmoedigd, maar anderzijds ook dat resocialisatie, de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving, wordt bevorderd. Gelet op het enkele feit dat eiser staat genoteerd op de Top600-lijst van de gemeente [plaats 1] , is het stellen van bijzondere voorwaarden in beginsel niet onredelijk te achten. Eiser heeft in deze procedure bezwaar gemaakt tegen het aan hem opgelegde locatiegebod met elektronisch toezicht. Met deze voorwaarde wordt beoogd eiser te controleren. Naar mate een dergelijke controlerende voorwaarde een verdergaande inbreuk zal maken op de vrijheid van een veroordeelde, zal de oplegging van deze voorwaarde in toenemende mate haar rechtvaardiging moeten vinden in de beperking van een geconstateerd recidiverisico.
4.5.
Evident is dat het opgelegde locatiegebod en de controle daarvan met behulp van elektronisch toezicht een beduidende inbreuk vormen op het privéleven en de bewegingsvrijheid van eiser. Echter, in beide reclasseringsrapportages, zoals geciteerd onder de feiten, is geconcludeerd dat het recidiverisico bij eiser hoog is. Uit die rapportages volgt voorts dat bij eiser sprake is van een groot aantal veelal in ernstige mate aanwezige criminogene factoren. Daarbij komt nog dat eiser zich in 2015 aan zijn detentie heeft onttrokken en dat uit zijn justitiële documentatie blijkt van een delictpatroon in het plegen van strafbare feiten. Het laatste advies van de reclassering is kort voor de voorwaardelijke vrijlating van eiser uitgebracht, terwijl die vrijlating vrij recent heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat zich sindsdien wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van eiser, in het bijzonder met betrekking tot het hoge recidiverisico. Dat de reclassering meldt dat oplegging van een locatieverbod en elektronisch toezicht slechts ‘wenselijk’ is (en niet: ‘noodzakelijk’), maakt niet dat de daadwerkelijke oplegging daarvan onrechtmatig is. Immers, die woordkeus vloeit logischerwijs voort uit de adviserende taak van de reclassering in haar verhouding tot het OM. Het OM heeft de oplegging noodzakelijk geacht. Eiser stelt zich kennelijk op het standpunt dat de andere opgelegde bijzondere voorwaarden toereikend zijn voor het voorkomen van recidive. Dat standpunt slaagt niet. De oplegging van een locatieverbod met elektronisch toezicht biedt een extra waarborg voor het voorkomen van recidive. Gelet op de delictgeschiedenis van eiser en het feit dat hij zich eerder aan zijn detentie heeft onttrokken, is deze extra waarborg gerechtvaardigd.
4.6.
Eiser stelt op zichzelf terecht dat de locatie waarop hij op grond van het locatiegebod dient te verblijven niet de meest ideale verblijfplaats voor hem lijkt. De reclassering heeft deze locatie echter geschikt bevonden, terwijl geen alternatieven zijn besproken omdat die kennelijk niet voorhanden waren. Dat de locatie contraproductief is voor de doelen van de VI-regeling, is niet gebleken. Voorts kan niet worden geconcludeerd dat met het locatiegebod geen enkele ruimte resteert voor resocialisatie-activiteiten en sociale activiteiten, nu het locatieverbod niet geldt op bepaalde dagen en uren en eiser geregeld vrije tijd heeft.
4.7.
Een en ander maakt dat de beslissing tot oplegging en het laten voortbestaan van een locatieverbod en elektronisch toezicht niet onmiskenbaar onredelijk zijn. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.
hvd