ECLI:NL:RBDHA:2016:11211
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot wedertewerkstelling van een fysiotherapeut in penitentiaire inrichting afgewezen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een fysiotherapeut, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De fysiotherapeut vorderde de opheffing van zijn non-actiefstelling en wedertewerkstelling in de Penitentiaire Inrichting [locatie], waar hij voorheen werkzaam was. De aanleiding voor de vordering was een klacht van een gedetineerde over ongepaste handelingen tijdens een behandeling, die leidde tot de ontzegging van toegang tot de inrichting.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juli 2016, waarbij de fysiotherapeut aanvoerde dat hij geen informatie had ontvangen over de klacht of de aangifte die tegen hem was gedaan. Hij stelde dat de penitentiaire inrichting hem ten onrechte de toegang had ontzegd en dat hij schade leed door het verlies van inkomsten. De Staat voerde verweer en stelde dat de fysiotherapeut geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatregel van non-actiefstelling geen wettelijke grondslag had, maar dat de ontzegging van toegang gerechtvaardigd was gezien de ernst van de klacht. De rechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de penitentiaire inrichting was uitgevallen, gezien de noodzaak om de orde en veiligheid binnen de inrichting te waarborgen. De vorderingen van de fysiotherapeut werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.