In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde dat haar onderneming een innovatief karakter moest hebben, zoals vereist in artikel 3.30, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als deskundigenadvies konden worden aangemerkt en dat eiseres geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres in de bezwaarschriftprocedure, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de aanvraag. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.