4.4Artikel 58, eerste lid, van de Pw, bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat de vordering bij gebreke van tijdige betaling kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat dat het college kan besluiten geheel op gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Een besluit tot intrekking van een uitkering is een belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat zijn recht op bijstand daardoor niet kan worden vastgesteld. Indien verweerder zijn standpunt aannemelijk heeft gemaakt, is het aan eiser om dit te ontkrachten.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1758) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. 7. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat eiser niet betwist dat hij gedurende de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 januari 2015 kluswerkzaamheden heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze kluswerkzaamheden activiteiten zijn waarvoor in het economisch verkeer normaliter een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare activiteiten verrichtte.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser geen duidelijkheid heeft gegeven over de omvang van zijn werkzaamheden en de door hem ontvangen of mogelijk te bedingen inkomsten. Het door hem opgestelde overzicht van zijn uitgaven voor klusmateriaal is niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken (zoals betaalbewijzen) onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg lag. Daardoor kan niet schattenderwijs worden vastgesteld of eiser in de periode in geding recht op bijstand had. Verweerder heeft eisers uitkering daarom terecht over de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 januari 2015 ingetrokken en teruggevorderd.
9. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd over de anonieme melding, het onderzoek van verweerder, de vermeende lening van € 500,- van de [familie C/D] en de hoogte van het terugvorderingsbedrag geen bespreking.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eisers recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder was daarom gehouden om de bijstand over de periode van 15 augustus 2013 tot en met 31 januari 2015 in te trekken en de ten onrechte uitgekeerde bijstand van eiser terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
11. Ingevolge artikel 58, vijfde lid, van de Pw was verweerder bevoegd de vordering te bruteren.
Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de brutering en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.