ECLI:NL:RBDHA:2016:10946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
AMS 16/4022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van visa en de procedurele vereisten volgens de Visumcode

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2016, gaat het om de intrekking van visa van twee Afghaanse vrouwen, eiseressen, door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de visa niet op de juiste wijze is gecommuniceerd aan de eiseressen, aangezien het standaardformulier van bijlage VI van de Visumcode niet is verstrekt. Dit betekent dat de besluiten tot intrekking van de visa niet rechtsgeldig zijn genomen. De rechtbank stelt vast dat de eiseressen op 27 augustus 2015 nog steeds een geldig visum hadden, waardoor zij ten onrechte zijn geweigerd op hun vlucht naar het Schengengebied. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en herroept dit, waarbij zij bepaalt dat de registratie van de ingetrokken visa moet worden verwijderd. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de intrekking van visa en de rechten van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/4022
V-nrs: [volgnummer] en [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 augustus 2016 in de zaak tussen
[de vrouw 1],
geboren op [geboortedatum] 1958, van Afghaanse nationaliteit, eiseres 1
[de vrouw 2] ,
geboren op [geboortedatum] 1994, van Afghaanse nationaliteit, eiseres 2
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde mr. J.J. van Ewijk),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 27 augustus 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aan eiseressen verstrekte visa ingetrokken. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 19 februari 2016 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Op 2 maart 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseressen tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Eiseressen en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig
[naam] , referent.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen na te vragen of het standaardformulier van bijlage VI van Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees parlement en de raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) is uitgereikt.
Verweerder heeft bij brief van 17 juni 2016 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiseressen hebben bij brief van diezelfde datum gereageerd.
Partijen hebben vervolgens desgevraagd de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2016 gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseressen hebben op 27 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek. Zij willen bij [naam] , referent, verblijven. Op 6 augustus 2015 zijn de visa verstrekt voor de periode van 24 augustus 2015 tot en met 7 november 2015.
1.2
Bij de primaire besluiten heeft verweerder de visa ingetrokken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen kennelijk ongegrond verklaard. De weigeringsgronden op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, sub ii van de Visumcode en artikel 32, eerste lid, onder b, van de Visumcode zijn volgens verweerder van toepassing. De in bezwaar gegeven uitleg omtrent de afwijkende vluchtroute is voldoende aannemelijk, hoewel niet aangetoond. In bezwaar is echter geen afdoende verklaring gegeven voor het volgens verweerder vastgestelde feit dat eiseressen slechts beschikten over een enkele reis ticket en reisden met alleen handbagage terwijl zij een verblijf van ruim een maand beoogden. Gelet daarop zijn volgens verweerder het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond en kan het voornemen om het grondgebied van de Europese Unie vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten niet worden vastgesteld.
3.1
Eiseressen voeren in beroep aan dat de visa ten onrechte zijn ingetrokken. Allereerst is de procedure voor intrekking van een visum niet gevolgd. Aan eiseressen is geen formulier verstrekt en evenmin is meegedeeld wat de precieze gronden inhielden. De intrekking voldoet niet aan artikel 13, tweede en derde lid, van de Schengencode (de rechtbank begrijpt: de Visumcode).
3.2
Verweerder stelt zich in zijn brief van 17 juni 2016 op het standpunt dat na onderzoek weliswaar is gebleken dat bijlage VI van de Visumcode op 27 augustus 2015 niet aan eiseressen is uitgereikt, maar dat eiseressen hierdoor niet zijn benadeeld. Verweerder verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel het beroep gegrond te verklaren met instandhouding van de rechtsgevolgen. Eiseressen hebben immers gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de visa en daarop heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd gereageerd.
3.3
Eiseressen stellen echter wel degelijk te zijn benadeeld. Zij zijn pas achteraf geïnformeerd – en dan nog op heel onduidelijke wijze – over de reden van intrekking, zodat zij niet in de gelegenheid zijn geweest al ter plaatse te reageren of te doen reageren en ook niet in bezwaar. Bovendien stellen eiseressen zich op het standpunt, dat het besluit tot intrekking niet in werking is getreden, nu het niet op de voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt, mede gelet op artikel 3:40 van de Awb. Eiseressen verwijzen hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 28 januari 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:1204).
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de beslissing tot intrekking van de visa en de gronden waarop deze is gebaseerd niet aan eiseressen kenbaar is gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de besluiten tot intrekking van de visa als bedoeld in artikel 34, zesde lid, van de Visumcode niet zijn genomen. Alleen het zetten van twee strepen door het visum in het paspoort van eiseres [de vrouw 1] met de vermelding ‘canceled’ is hiertoe onvoldoende. In artikel 34, zesde lid, van de Visumcode is immers bepaald dat de beslissing tot intrekking van een visum en de gronden waarop deze is gebaseerd, aan de aanvrager kenbaar wordt gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI bij de Visumcode.
4.3
Nu het besluit tot intrekking van de visa niet op voorgenomen wijze zijn genomen en kenbaar gemaakt, was het besluit tot intrekking van de visa, mede gelet op het bepaalde in artikel 3:40 van de Awb, niet in werking getreden. Gelet hierop hadden eiseressen nog een geldig visum op 27 augustus 2015, zodat eiseressen ten onrechte in Dubai zijn geweigerd op de vlucht richting het Schengengebied.
4.4
De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in het standpunt dat eiseressen hierdoor niet in hun belangen geschaad zijn en ziet dan ook geen aanleiding tot toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het feit dat eiseressen in het bestreden besluit achteraf hebben kunnen lezen wat de motivering was van de intrekking, kan niet af doen aan het feit dat de intrekking van de visa niet in werking was getreden. Evenmin ziet de rechtbank reden om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven, zoals verweerder heeft verzocht.
4.5
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4.6
De rechtbank ziet vervolgens aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder, gelet op het niet in werking treden van de primaire besluiten, het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Er waren immers geen besluiten waartegen bezwaar mogelijk was. De registratie van de ingetrokken visa dient dan ook verwijderd te worden, zoals door eiseressen is gesteld.
5. Eiseressen hebben tot slot gesteld schade te hebben geleden, echter tot op heden hebben eiseressen deze schade niet onderbouwd. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseressen verklaard dat zij een eventueel verzoek tot schadevergoeding apart wil doen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseressen een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiseressen te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 992,- (zegge: negenhonderd tweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JvB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen geen hoger beroep instellen.