2.3Nu het besluit tot intrekking van het visum vóór de uitvaardiging van het terugkeer-besluit niet op voorgenomen wijze is genomen en kenbaar gemaakt, was het besluit tot intrekking van het visum, mede gelet op het bepaalde in artikel 3:40, Awb, niet in werking getreden. Gelet hierop had eiseres op 1 december 2015 nog rechtmatig verblijf, zodat verweerder op die datum ten onrechte het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd. Het feit dat eiseres tijdens het gehoor op 1 december 2015 om 19.25 uur heeft verklaard dat zij de mededeling van de verbalisant, dat het visum is ingetrokken vanwege de gepleegde diefstal, begrepen heeft en dat daarom haar verblijfsrecht is vervallen, noch de omstandigheid dat verweerder op 8 december 2015 de beëindiging van het rechtmatig verblijf van eiseres alsnog op de juiste wijze is bekendgemaakt, kunnen aan het voorgaande afdoen. De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep is reeds hierom gegrond. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 6:22 Awb, nu niet is gebleken dat eiseres door de schending van artikel 34 van de Visumcode en artikel 3:40 Awb niet is benadeeld. Evenmin ziet de rechtbank reden om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven, zoals verweerder heeft verzocht.
5. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht (€ 167,-) zal vergoeden.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).