6.2.In paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is vermeld - voor zover relevant - dat verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 verleent, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
Voorts is vermeld dat anders dan bij biologische kinderen bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek kan worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moet dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.
Verder is vermeld dat verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis verleent, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Daarbij is vermeld dat dit alleen anders is als:
• de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
7. De rechtbank constateert dat uit de Vw 2000 en het bijbehorende beleid in de Vc 2000 volgt dat verweerder dient te toetsen of eiseres ten tijde van het vertrek van referent uit Eritrea feitelijk tot het gezin van referent behoorde. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder onder meer heeft getoetst of aannemelijk is geworden dat de biologische moeder van eiseres niet is staat is om voor haar te zorgen.
8. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het doel van het nareisbeleid is om de gezinssituatie van referent te herstellen zoals die was ten tijde van het vertrek van referent uit zijn land van herkomst. De gemachtigde van verweerder heeft erkend dat uit het bestreden besluit niet eenduidig naar voren komt waaraan is getoetst. Hij heeft toegelicht dat verweerder heeft bedoeld zich op het standpunt te stellen dat, indien moet worden aangenomen dat een biologische moeder nog voor haar kind kan zorgen, dat kind niet feitelijk tot het gezin van een ander kan gaan behoren. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting voorts erkend dat niet in geschil is dat eiseres in het land van herkomst woonachtig was bij referent en zijn gezin in [woonplaats] en niet bij haar biologische moeder in [de stad] . Ook heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat niet in geschil is dat eiseres door referent financieel werd en wordt onderhouden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres niet heeft getoetst op de wijze zoals dat volgens de Vw 2000 en verweerders beleid behoort te gebeuren. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres vanaf 2010 tot het vertrek van referent uit Eritrea bij referent en zijn gezin heeft gewoond en dat eiseres door referent financieel werd en wordt onderhouden, kan niet anders worden geoordeeld dat eiseres langere tijd feitelijk bij het gezin van referent verbleef en door hem werd onderhouden en verzorgd. Hierbij is van belang dat [woonplaats] niet in de buurt van [de stad] ligt. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres desondanks niet tot het gezin van referent behoorde ten tijde van zijn vertrek.
10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder tot een nieuwe beoordeling dient te komen en de rechtbank niet kan uitsluiten dat verweerder daarvoor nadere informatie wil inwinnen. De overige beroepsgronden behoeven hierom geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener. Aangezien eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft verweerder het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden.