ECLI:NL:RBDHA:2016:10700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
09/852112-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van feitelijke aanranding van de eerbaarheid met niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Den Haag, stond de verdachte terecht op beschuldiging van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de aangeefster, die op 12 februari 2014 plaatsvond. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 22 augustus 2016 en de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijs, en dat er geen sprake was van dwang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onbetamelijk had gedragen, maar sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De kosten van de verdediging werden op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852112-15
Datum uitspraak: 5 september 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Lijnse en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.B. Epozdemir, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te [slachtoffer], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
- zoenen op de wang en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- zoenen en/of likken van een/de tepel(s)/borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- plaatsen van de hand van die [slachtoffer] in zijn, verdachte's (onder)broek en/of
- plaatsen van zijn, verdachte's, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of het plaatsen van een hand in de (onder)broek van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- misbruik maken van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten van (potentiële) werkgever tot medewerker/sollicitant en/of
- op slot doen van de deur van een kapsalon waarin die [slachtoffer] en/of verdachte zich bevonden en/of
- onverhoeds zoenen op de wang en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- onverhoeds zoenen en/of likken van een/de tepel(s)/borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- onverhoeds plaatsen van de hand van die [slachtoffer] in zijn, verdachte's (onder)broek en/of
- onverhoeds plaatsen van zijn, verdachte's, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of het plaatsen van een hand in de (onder)broek van die [slachtoffer].

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
In deze zaak gaat het om een incident dat op 12 februari 2014 te [slachtoffer] tussen verdachte en
(hierna ook: aangeefster) heeft plaatsgevonden. Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster. De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of dit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, alsmede een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij – samengevat – aangevoerd dat verdachte en aangeefster op twee verschillende momenten met elkaar hebben gezoend, waarbij sprake was van consensus. Van dwang of misbruik van overwicht was geen sprake. Verdachte heeft ontkend de overige seksuele handelingen te hebben gepleegd. In het dossier ontbreekt steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster, die bovendien tegenstrijdigheden bevatten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Verklaring aangeefster
Aangeefster heeft samengevat verklaard dat zij als sollicitant op de functie van kapster, de gelegenheid kreeg twee dagen proef te draaien in de kapsalon van verdachte te [slachtoffer]. Op de laatste dag, 12 februari 2014, hebben zij en verdachte op twee verschillende momenten met elkaar getongzoend. Aangeefster heeft hierover verklaard dat zoenen ‘geen waarde’ heeft voor haar en dat de eerste tongzoen geen belemmering voor haar was. Bovendien wilde zij het vriendelijk houden omdat zij daar wilde werken. Omstreeks 17:50 uur deed verdachte de deur op slot. Aangeefster had hier geen vervelend gevoel bij, omdat er nu toch geen tijd meer was om nog een klant te knippen. Daarna vond de tweede tongzoen plaats. Ook heeft verdachte toen haar tepels/borsten gelikt en gezoend en zijn vinger in haar vagina gebracht. Verdachte was opdringerig, waardoor zij zich liet overhalen en de handelingen van verdachte toeliet. Hij stopte haar hand in zijn onderbroek en door het opdringerige gevoel heeft ze drie keer in zijn penis en scrotum geknepen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij verward was, het allemaal niet wilde, maar niet sterk in haar schoenen staat en te zwak is om hardhandig te reageren. Pas toen verdachte haar vroeg of zij hem wilde pijpen, ‘viel bij haar het kwartje’ dat verdachte echt te ver ging. Zij wilde dat beslist niet en heeft toen verdachte bij zijn schouders beetgepakt en hard tegen de muur gedrukt en gezegd: “Nou ophouden, ik wil geen seks met je”.
DNA
Op beide tepels van aangeefster is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij en aangeefster op 12 februari 2014 met elkaar hebben gezoend en dat dit met goedvinden van aangeefster is gebeurd. Verdachte heeft ontkend de overige seksuele handelingen jegens aangeefster te hebben gepleegd.
Oordeel rechtbank
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte de hem verweten seksuele gedragingen jegens aangeefster heeft gepleegd en zo ja, of hij daarbij een strafrechtelijk relevante mate van dwang (in de zin van misbruik van overwicht en onverwacht handelen) op haar heeft uitgeoefend. Vervolgens moet de rechtbank bezien of het opzet van verdachte mede gericht was op het tegen de wil van het slachtoffer ondergaan van de ontuchtige handelingen.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Zedenzaken kenmerken zich door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als direct bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in de zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige vermelde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Bij de beoordeling van deze zaak en de vraag of er sprake was van feitelijke aanranding van de eerbaarheid gepleegd door verdachte, is het van belang vast te stellen in hoeverre de verklaring van aangeefster steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht hiertoe het volgende van belang.
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte leidt de rechtbank af, dat zij op 12 februari 2014 met wederzijds goedvinden met elkaar hebben getongzoend. Verder wordt de verklaring van aangeefster dat verdachte haar tepels/borsten heeft gelikt en gezoend ondersteund door het feit dat daarop DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat er behalve zoenen niets gebeurd is, daarom ongeloofwaardig. De verklaring van aangeefster staat dus niet helemaal op zichzelf en is daarnaast gedetailleerd en consistent. Onder omstandigheden zou dit kunnen leiden tot een op zijn minst gedeeltelijke bewezenverklaring. Daarvoor is echter zoals vermeld ook vereist, dat bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Met betrekking tot die dwang overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster en verdachte waren beiden begin 30 ten tijde van het ten laste gelegde feit, dus volwassen leeftijdsgenoten. Vast staat dat er tussen hen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie, in de zin van potentiële werkgever versus medewerker/sollicitant. Volgens jurisprudentie kan het bestaan van dwang echter niet enkel worden afgeleid uit het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie en een daarmee verband houdend psychisch overwicht. Zo’n afhankelijkheidsrelatie en psychisch overwicht zeggen iets over de beïnvloedbaarheid, maar zeggen op zichzelf niets over de mate waarin het slachtoffer onvrijwillig handelt.
Aangeefster heeft in het verhoor door de politie uitvoerig beschreven hoe zij werd overvallen door het gedrag van verdachte. Dit is het ‘onverhoeds’ verrichten van seksuele handelingen door verdachte, waarop de tenlastelegging doelt. Aangeefster heeft echter ook verklaard, dat zij gedeeltelijk aan deze handelingen mee heeft gedaan. Zij heeft de handelingen dus niet alleen maar ondergaan (‘geduld’ in de terminologie van de tenlastelegging). Zij heeft zich, zij het met gemengde gevoelens, tot bepaalde gedragingen laten overhalen. De consequentie daarvan is, dat niet te bewijzen valt dat voor verdachte kenbaar was dat de door hem verrichte handelingen tegen de wil van aangeefster plaatsvonden. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde is nu eenmaal vereist dat verdachtes opzet mede gericht was op het tegen de wil van aangeefster doen ondergaan van de ontuchtige handelingen. Daarvan is onvoldoende gebleken.
Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster, zodat hij integraal moet worden vrijgesproken.
Dat doet er niet aan af dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich als (potentiële) werkgever hoogst onbetamelijk heeft gedragen tegen aangeefster, een potentiele werknemer.

4.De vordering van de benadeelde partij

4.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.216,76, bestaande uit een bedrag van € 1.170,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 46,76 aan materiële schade. Tevens is verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, alsmede om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit, waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2016.