Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
€ 1.250.000,-- per aanspraak.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een zelfstandig ondernemer, en de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De eiser vorderde een voorschot van € 100.000,-- op de schadevergoeding die hij claimde na een ongeval tijdens een muziekfestival, waarbij hij letsel opliep. De eiser had eerder een schadevergoeding van € 275.000,-- ontvangen, maar stelde dat hij door het ongeval in ernstige financiële problemen was geraakt en behoefte had aan een aanvullend voorschot.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering omdat hij de Stichting, die de evenementenverzekering had afgesloten, niet tijdig in het geding had opgeroepen. Volgens artikel 7:954 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek is het noodzakelijk dat de verzekerde tijdig wordt opgeroepen in een rechtsvordering tegen de verzekeraar. De rechtbank concludeerde dat de Stichting belang had bij de oproeping, gezien de hoogte van de verzekerde som en de aard van de schade die de eiser claimde.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de vordering van de eiser een geldvordering betrof, waarvoor in kort geding terughoudendheid is geboden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een onmiddellijke voorziening vereisten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Nationale-Nederlanden waren begroot op € 2.745,--. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 2 september 2016.