ECLI:NL:RBDHA:2016:10552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Sociaal Beleidskader Defensie in het kader van reorganisatie en herplaatsing van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de minister van Defensie over de toepassing van het Sociaal Beleidskader (SBK) in het kader van een reorganisatie. De eiser, werkzaam bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO), had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om maatwerkafspraken op basis van het SBK 2004, terwijl hij van mening was dat het SBK 2004 op hem van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de formele plaatsing van eiser leidend is voor de vraag welk SBK van toepassing is. Eiser was geplaatst bij het Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW) en het SBK 2012 was op hem van toepassing. De rechtbank oordeelde dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door de personeelsadviseur, die niet bevoegd was om dergelijke toezeggingen te doen. Eiser had ook geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten die zijn herplaatsing betroffen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 september 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2500 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Walet).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2015 heeft verweerder het rekest van eiser van 21 januari 2015 afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2016.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is van de zijde van verweerder verschenen [persoon 1] .

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij brief van 5 december 2012 is eiser zijn uitgangspositie medegedeeld in het kader van reorganisatie bij Defensie Materieel Organisatie (DMO). Het Reorganisatieplan DMO, waarin eisers functie betrokken is, is vastgesteld als een Definitief Reorganisatieplan (DRP). Eiser is medegedeeld dat zijn huidige functie is gekoppeld aan transitiecode 4, dat zijn oude arbeidsplaats wat betreft taakinhoud niet overeenkomt met een nieuwe arbeidsplaats en dat zijn functie derhalve komt te vervallen.
Bij brief van 25 april 2013 is eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem niet te plaatsen in de nieuwe organisatie. Met ingang van de omklapdatum vervalt eisers functie en zal hij, indien aan hem op dat moment nog geen andere functie is toegewezen, aangewezen worden als herplaatsingskandidaat in de zin van het Sociaal beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012).
1.2
Bij nota “Vaststelling DRP Logistiek Centrum Woensdrecht” van 13 mei 2013 heeft de Commandant Luchtstrijdkrachten het DRP Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW) vastgesteld als DRP. Het SBK 2012 is in dit kader van toepassing.
1.3
Projectteam 6 en de tijdelijke projectorganisatie Transitie Management Organisatie (TMO), beide vallende onder de DMO, hadden tot taak de materieel logistieke keten in stand te houden voor de krijgsmacht. Eiser was verbonden aan Projectteam 6, dat zich bezig hield met ondersteuning van de CLSK (Commando Luchtstrijdkrachten) legacy systemen.
In de nota “Continuering CLSK legacy systemen” van de directeur DMO van 2 september 2013 is vermeld dat in het kader van de reorganisatie bij DMO het management van de zogenaamde grondgebonden c-systemen zal worden overgedragen aan CLAS (Commando Landstrijdkrachten) Matlogco. Voorts zal migratie plaatsvinden naar het nieuwe systeem SAP. Vanwege de benodigde kennis worden enkele medewerkers vanuit de formatieve sterkte van CLSK en DMO tot 1 juli 2015 ter beschikking gesteld, door middel van een tijdelijke tewerkstelling bij LCW. Vanwege de werklocatie Den Haag zullen deze medewerkers administratief worden ondergebracht.
Bij besluit van 14 november 2014 is eiser met toepassing van artikel 77, eerste lid, en artikel 8a van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (BARD) de functie van LM/MOS bij de afdeling LCW: SIE Integrale Coördinatie opgedragen, met als standplaats Vliegbasis Woensdrecht, met ingang van 15 december 2013 met verwachte einddatum (tot) 1 juli 2015. Eisers schaal en salarisnummer blijven ongewijzigd. Deze tewerkstelling duurt voort, tenzij na afloop van die periode op basis van een met eiser gemaakte loopbaanafspraak een andere, passende functie wordt opgedragen. Dit betreft een tijdelijke functie in het kader van project SAP. Deze functie heeft een “datum tot en met” (DTM) vanwege het tijdelijk karakter.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 14 november 2014 is de plaats van tewerkstelling ter zake van de hem opgedragen functie LM/MOS voor de periode 15 december 2013 tot 1 juli 2015 gewijzigd in Den Haag - Frederikkazerne. Om deze wijziging te kunnen bewerkstelligen heeft verweerder eiser tevens administratief geplaatst op een functie.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Met het DRP Opheffing TMO is voorzien in opheffing van de TMO met opheffing van de functies van de TMO. De nog lopende migratietrajecten zullen medio 2015 nagenoeg voltooid zijn. Op deze reorganisatie is het SBK 2012 van toepassing. Het betreft in dit geval de beëindiging van een projectorganisatie zonder rechtstreekse relatie met de reorganisatie als gevolg van de Beleidsbrief van de minister van Defensie. Voor TMO medewerkers die overtollig worden, kunnen in de BegeleidingsCommissie Personele Implementatie DMO (BCO PI DMO) maatwerkafspraken gemaakt worden over de toepassing van instrumenten uit het SBK 2004.
1.4
Eiser heeft bij rekest van 21 januari 2015 met een beroep op het gelijkheidsbeginsel verzocht om maatwerkafspraken over de toepassing van instrumenten uit het SBK 2004, dan wel gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld een component uit het SBK 2004, waarbij vrijstelling van de sollicitatieplicht zijn voorkeur heeft. Eiser heeft verwezen naar de door eiser en zijn collega [persoon 2] opgestelde notitie rechtspositie TMO/Projectteam 6 van 21 januari 2015. Eiser verwijst naar de keuzemogelijkheden die de burgermedewerkers met code 4 in de TMO-organisatie krijgen. Voor de medewerkers van TMO die overtollig worden kunnen maatwerkafspraken worden gemaakt over de toepassing van instrumenten uit het SBK 2004. Deze afspraken zijn niet gemaakt met eiser en zijn collega [persoon 2] . Eiser stelt dat de werkzaamheden van TMO en Projectteam 6 vergelijkbaar zijn. Hij acht het DRP van de TMO ook voor Projectteam 6 van toepassing.
Op 2 maart 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de eerste luitenant, thans kapitein, [persoon 1] van P&O CLSK.
Op 5 maart 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en [persoon 3] (Hoofd afdeling P&O DMO).
1.5
Bij besluit van 15 april 2015 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Overwogen is dat voor de TMO een afzonderlijk reorganisatietraject wordt gevolgd, waarbij de opheffing plaats vindt onder de werking van het SBK 2012. Voor de medewerkers van de TMO is daarbij afgesproken dat zij in aanmerking komen voor het SBK 2004 wanneer kan worden aangetoond dat aan hen hierover toezeggingen zijn gedaan, dan wel aantoonbaar bij hen de verwachting is gewekt dat zij voor het SBK 2004 in aanmerking zullen komen. Eiser is geplaatst bij TMO noch is sprake van door het bevoegd gezag gedane toezeggingen. Verweerder acht zich niet bevoegd om eiser in het kader van het SBK 2012 te ontheffen van de sollicitatieverplichting.
Eiser heeft bij brief van 6 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6
Bij besluit van 22 juni 2015 is eiser met ingang van 1 juli 2015 aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het SBK 2012. De duur van eisers externe herplaatsingstraject is gelijk aan de totale maximumduur van het herplaatsingstraject, dat normaliter uit drie herplaatsingsperiodes bestaat. In totaal duurt eisers externe herplaatsingstraject 18 maanden. Om administratieve redenen wordt eiser gedurende dit traject geplaatst op een aparte verzamelarbeidsplaats SBK 2012. Eiser kan niet meer in aanmerking komen voor herplaatsingsmogelijkheden binnen Defensie en ook kunnen aan hem geen passende werkzaamheden meer worden opgedragen. Indien blijkt dat er na het herplaatsingstraject geen passende functie extern Defensie kan worden gevonden, wordt aan eiser ontslag verleend in verband met overtolligheid met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin zijn herplaatsingstermijn is verstreken, zijnde 1 januari 2017.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 24 september 2015 is eiser medegedeeld dat hij zich thans in de derde (externe) herplaatsingsperiode bevindt. Omdat de inspanningen in het kader van de bemiddeling naar werk meer tijd in beslag nemen en er aantoonbaar uitzicht is op werk binnen de benodigde verlengingsperiode van maximaal 6 maanden, stemt verweerder in met eisers verzoek tot verlenging van de externe herplaatsingsperiode met 3 maanden. Uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin deze verlengde herplaatsingsperiode is verstreken, zijnde 1 april 2017, wordt eiser ontslag verleend in verband met overtolligheid. Eiser wordt hierover nog apart geïnformeerd.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.7
Eiser heeft afgezien van een hoorzitting.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 april 2015 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 29 maart 2016 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de formele plaatsing van eiser leidend is. Eiser was ten tijde van zijn verzoek geplaatst bij het LCW en het SBK 2012 was op hem van toepassing. Niet gebleken is dat door [persoon 1] aan eiser een expliciete, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan dat op eiser het SBK 2004 van toepassing zou zijn. Bovendien is [persoon 1] niet bevoegd op dit punt.
3 Eiser heeft aangevoerd dat de CLSK heeft verzuimd hem in de TMO te plaatsen.
Er is in 2011 over gesproken, maar dit is niet gerealiseerd. Er was op dat moment geen plaats binnen de TMO. Bij plaatsing in de TMO in 2011 zou voor eiser nu het SBK 2004 van kracht zijn. Eiser stelt dat hem door [persoon 1] de toezegging is gedaan dat het SBK 2004 op hem van toepassing is. Hij heeft hierop kunnen vertrouwen, omdat [persoon 1] spreekt namens het bevoegd gezag. Volgens eiser heeft mevrouw [persoon 3] bevestigd dat [persoon 1] toezeggingen heeft gedaan. Hij meent dat verweerder dit niet in twijfel trekt, maar wel of [persoon 1] het bevoegd gezag vertegenwoordigt.
Eiser stelt ten slotte dat verweerder de termijn om te beslissen op bezwaar heeft overschreden.
4 De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat de formele plaatsing leidend is in het kader van de vraag welk SBK voor eiser van toepassing is.
4.1
Niet in geschil is dat bij de reorganisatie van DMO en LCW het SBK 2012 van toepassing is verklaard.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiser formeel gezien nimmer bij de TMO geplaatst is geweest. Hetgeen eiser heeft gesteld ter zake van een verzuim om hem bij de TMO te plaatsen - wat hier ook van zij - behoeft derhalve geen bespreking. Voor zover eiser vanuit zijn formele functie werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de TMO, volgt hieruit niet dat zijn functie moet worden beschouwd als te behoren tot de TMO organisatie.
4.2
De rechtbank overweegt dat bij de reorganisatie van de TMO, net als bij de reorganisatie van DMO en LCW, het SBK 2012 van toepassing is. Bij de reorganisatie van de TMO is bepaald dat voor bijzondere gevallen kan worden voorzien in maatwerk-afspraken, waarbij instrumenten uit het SBK 2004 van toepassing kunnen worden geacht. Dit is gekoppeld aan bijzondere omstandigheden, zoals gedane toezeggingen die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
Hoewel eisers functie niet behoorde tot de TMO organisatie, volgt hieruit niet dat het SBK 2004 reeds op die grond niet van toepassing zou kunnen zijn.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitspraken van de Raad van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4733, en 19 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1546) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
Eiser heeft hiertoe verwezen naar het gesprek dat hij op 2 maart 2015 heeft gehad met [persoon 1] en het telefoongesprek van 5 maart 2015 tussen eiser, [persoon 2] en [persoon 1] .
De rechtbank overweegt dat het contact met [persoon 1] , waarbij de gestelde toezeggingen zouden zijn gedaan, heeft plaatsgevonden na indiening van het rekest. Op dit rekest diende door het bevoegd gezag nog een besluit te worden genomen. De personeelsadviseur kan in dit geval niet bevoegd worden geacht om namens het bevoegd gezag te beslissen op de vraag welk SBK van toepassing is en daarmee ook te beslissen op het rekest. Door de BCO PI DMO kan, in afwijking van het geldende SBK 2012, in bijzondere gevallen worden voorzien in een maatwerkafspraak. Ook hieruit volgt dat [persoon 1] op dit punt geen bevoegdheid toekwam. Uit de gespreksnotitie van [persoon 1] van 29 april 2015 blijkt dat hij bereid was om eisers omstandigheden voor te leggen bij de BCO. Dat hij zich mogelijk bij het gesprek op 2 maart 2015 in stelliger bewoordingen heeft uitgelaten en eiser heeft verzocht om zijn wensen in dit kader kenbaar te maken, maakt niet dat sprake is geweest van een gedane toezegging zoals bedoeld in voormelde jurisprudentie. Ook uit het e-mailbericht van [persoon 2] van 31 augustus 2015, waarin hij heeft verwoord hoe het telefoongesprek op 5 maart 2015 is verlopen, volgt een dergelijke toezegging niet. Hieruit volgt juist dat zelfs een advies van het HP&O DMO op dit punt niet overgenomen behoefde te worden door het bevoegd gezag van CLSK. Bovendien zou de situatie van zowel eiser als [persoon 2] nog worden besproken in het BCO-overleg.
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
5 Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder de beslistermijn in het kader van zijn bezwaar heeft overschreden, overweegt de rechtbank dat eiser in verband hiermee op grond van artikel 4.17 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. Hetgeen eiser in dit kader en ook overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.