ECLI:NL:RBDHA:2016:10550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
C/09/513040 / KG ZA 16/747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over geluidshinder in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], wegens geluidshinder. De eisers, wonende in een woning die zij in juli 2012 betrokken hebben na verbouwingen, stellen dat zij sinds hun verhuizing te maken hebben met onrechtmatige geluidshinder veroorzaakt door de gedaagden, die in de naastgelegen woning wonen. Ondanks pogingen tot bemiddeling en gesprekken met de wijkagent, is er geen oplossing gevonden voor het geschil. De eisers vorderen dat de gedaagden worden veroordeeld om de geluidsoverlast te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de geluidshinder onrechtmatig is. De rechter heeft de stellingen van beide partijen zorgvuldig gewogen, maar kon niet vaststellen dat de geluidsoverlast die door de gedaagden zou zijn veroorzaakt, daadwerkelijk onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft daarbij opgemerkt dat normale leefgeluiden niet automatisch als onrechtmatige hinder kunnen worden aangemerkt. De vordering van de eisers is dan ook afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat, hoewel de procedure is geëindigd, het geschil tussen partijen niet is opgelost. Hij heeft beide partijen aangespoord om in gesprek te gaan om tot een duurzame oplossing te komen voor hun conflict, maar beide partijen hebben zich niet bereid verklaard om dit te doen. De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2016.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/513040 / KG ZA 16/747
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2016
in de zaak van
[eiser 1]
en
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.H.M. van den Steenhoven te Den Haag,
tegen:
[gedaagde 1]
en
[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser 1] c.s.’ en ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door [gedaagde 1] c.s. toegezonden schriftelijke reactie, met producties;
- de op 17 augustus 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiser 1] c.s. pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde 1] c.s. zijn woonachtig te [woonplaats] , aan de [adres] [nummer 1] . Medio 2011 hebben [eiser 1] c.s. de naastgelegen woning, aan de [adres] [nummer 2] gekocht. Nadat [eiser 1] c.s. verbouwwerkzaamheden in hun woning hebben uitgevoerd, zijn zij daar in juli 2012 gaan wonen.
2.2.
Tussen partijen is vanaf juli 2012 een geschil ontstaan over geluidshinder die [gedaagde 1] c.s. volgens [eiser 1] c.s. veroorzaken. Betrokkenheid van de wijkagent en inschakeling van buurtbemiddeling (eind 2013, begin 2014) hebben niet tot een oplossing tussen partijen geleid. In oktober 2015 heeft de wijkagent partijen aangemeld bij Bureau Bemiddeling en Mediation. Mediation is toen niet van de grond gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – [gedaagde 1] c.s. te veroordelen de door hen veroorzaakte geluidsoverlast te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eiser 1] c.s. – samengevat – het volgende aan. Vrijwel direct nadat [eiser 1] c.s. hun woning in juli 2012 betrokken werden zij geconfronteerd met geluidsoverlast van [gedaagde 1] c.s. Zij werden en worden onder andere in het weekend vroeg gewekt met veel herrie en ook ’s avonds – als de dochter van [eiser 1] c.s. al in bed ligt – is er veel geluidsoverlast. De geluidsoverlast bestaat uit harde bonzen, smijten met deuren, stampen op de trap en wat dies meer zij. [eiser 1] c.s. hebben op diverse manieren getracht de geluidshinder te doen staken, maar dat is niet gelukt. Door de door [gedaagde 1] c.s. en hun kinderen veroorzaakte geluidsoverlast worden [eiser 1] c.s. in ernstige mate geschaad in hun woongenot. De geluidshinder duurt al vier jaar voort en [eiser 1] c.s. zijn kennelijk niet voornemens enige maatregelen daartegen te treffen. [gedaagde 1] c.s. handelen onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. en zij hebben recht op en (spoedeisend) belang bij de gevorderde ordemaatregel.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde ordemaatregel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig. Indien de stellingen [eiser 1] c.s. juist zijn, hebben zij immers een spoedeisend belang bij het op korte termijn beëindigen van een onrechtmatige toestand.
4.2.
Ter beoordeling staat of er sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW in verbinding met artikel 6:162 BW. De beantwoording van deze vraag hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden.
4.3.
[eiser 1] c.s. hebben hun stellingen dat van onrechtmatige geluidshinder sprake is uitvoerig toegelicht en gestaafd met diverse voorbeelden. [gedaagde 1] c.s. hebben dit betoog uitvoerig en gemotiveerd betwist. Vastgesteld kan worden dat er (inmiddels) sprake is van een ernstig conflict tussen partijen over de wel of niet bestaande geluidsoverlast en dat zij hierover een volstrekt tegengesteld standpunt innemen. Gezien de volstrekt tegengestelde standpunten van partijen – en hun over en weer gemotiveerde betogen – is binnen het beperkte kader van dit kort geding niet vast te stellen welke partij het gelijk aan haar zijde heeft. Dat er sprake is van onrechtmatige hinder als onder 4.2 bedoeld is derhalve niet vast komen te staan. De door [eiser 1] c.s. overgelegde verklaringen van derden die in de woning van [eiser 1] c.s. eveneens de door [gedaagde 1] c.s. veroorzaakte geluidshinder hebben geconstateerd leggen in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. Tegenover die verklaringen staat immers de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde verklaring van de mensen die tot zeer recent hun buren aan de andere zijde van hun woning waren en die verklaren van 2007 tot 23 juli 2016 naast [gedaagde 1] c.s. te hebben gewoond en al die jaren geen, althans nauwelijks, geluidshinder te hebben ervaren.
4.4.
Nu voorshands niet in voldoende mate is komen vast te staan dat sprake is van door [gedaagde 1] c.s. veroorzaakte onrechtmatige geluidshinder is voor een verbod zoals door [eiser 1] c.s. gevorderd geen plaats. Daar komt nog bij dat toewijzing van de vordering onherroepelijk tot executieproblemen zou leiden. Immers, gezien de bouw van de huizen – in zoverre volgt de voorzieningenrechter de stellingen [gedaagde 1] c.s. hieromtrent – kan niet worden voorkomen dat geluiden uit de ene woning, hoorbaar zijn in de naastgelegen woning. Normale leefgeluiden zijn in dit verband niet aan te merken als onrechtmatige geluidshinder. Dat [eiser 1] c.s. geluiden horen afkomstig uit de woning van [gedaagde 1] c.s. leidt dan ook niet automatisch tot de conclusie dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Bij toewijzing van de vordering van [eiser 1] c.s. zou het neerkomen op de vraag op welk moment en welke geluiden precies als geluidsoverlast zijn aan te merken en niet (langer) als leefgeluiden die niet als onrechtmatig zijn aan te merken. Zolang het antwoord op die vraag niet duidelijk is – en binnen het beperkte bestek van dit kort geding is dat antwoord niet te geven – is een gegeven verbod praktisch ook niet uitvoerbaar. Ook daarom komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.5.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat met dit vonnis weliswaar onderhavige procedure is geëindigd, maar dat het geschil tussen partijen niet is opgelost. Daargelaten wie van partijen ten aanzien van de geluidsoverlast in het gelijk gesteld kan worden – hetgeen, zoals reeds geoordeeld, in dit kort geding niet vastgesteld kan worden – staat vast dat [eiser 1] c.s. geluidsoverlast
ervarenen dat [gedaagde 1] c.s. er van
overtuigdzijn geen geluidsoverlast te veroorzaken. Voorts staat vast dat er tussen partijen sprake is van een ernstig conflict hieromtrent en dat zij hierdoor beiden last hebben van verminderd woongenot. Indien en zolang beide partijen zich uitsluitend blijven richten op hun eigen beleving van de werkelijkheid en zich niet (tevens) openstellen voor de beleving van de wederpartij zal het moeizaam zijn het geschil tussen hen beiden te beëindigen. De voorzieningenrechter is er echter van overtuigd dat partijen het over en weer meest wenselijk achten als hun geschil daadwerkelijk wordt beëindigd. De enige wijze waarop partijen dit op bestendige wijze kunnen bereiken is door met elkaar het gesprek aan te gaan, eventueel met behulp van derden. Partijen hebben zich ter zitting niet bereid verklaard een dergelijk gesprek aan te gaan. De voorzieningenrechter benadrukt dat naar zijn oordeel de situatie tussen partijen niet kan verbeteren zolang zij niet met elkaar in gesprek gaan en geeft partijen uitdrukkelijk in overweging de mogelijkheden hiertoe alsnog te onderzoeken.
4.6.
[eiser 1] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 288,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.