In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van de Nederlandse nationaliteit van de verzoeker, geboren in de Dominicaanse Republiek. De verzoeker, die in Spanje woont, heeft op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verzocht om vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Hij stelt dat hij deze nationaliteit heeft verkregen door de erkenning door zijn Nederlandse vader op 13 januari 1995.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 23 maart 2015 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 februari 2016, waarbij de verzoeker en zijn advocaat, mr. A. Bozbey, aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), mr. C.M. Meijer. De IND heeft erkend dat de erkenning door de vader van de verzoeker geldig is en dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
De rechtbank heeft beoordeeld of de erkenning van de verzoeker in Nederland moet worden erkend. Op basis van de Dominicaanse wetgeving is de geboorte van de verzoeker tardief aangegeven, maar er is een ratificatievonnis dat bevestigt dat de erkenning door de vader heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de erkenning niet in overeenstemming is met de openbare orde en dat de erkenning door de vader in Nederland moet worden erkend.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoeker vanaf 13 januari 1995 de Nederlandse nationaliteit bezit, en heeft het verzoek toegewezen.