ECLI:NL:RBDHA:2016:10206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 17994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse bekeerling tot het christendom wegens ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die zich beroept op een bekering tot het christendom. De eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend na te zijn bedreigd door familieleden in Iran vanwege zijn bekering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering ongeloofwaardig zijn. De eiser heeft verklaard in 2014 in Iran bekeerd te zijn, maar de rechtbank heeft twijfels over de geloofwaardigheid van zijn relaas, vooral gezien het feit dat hij eerder in Engeland asiel heeft aangevraagd om vergelijkbare redenen en zijn aanvraag daar heeft ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in het proces van zijn bekering en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de eiser niet in staat was om de gevolgen van zijn bekering adequaat te beschrijven, wat in strijd is met de verwachtingen van een oprechte bekering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser, en daarmee ook zijn echtgenote, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/17994 en 16/17992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, mede namens hun minderjarige kind
[kind van eisers], tezamen eisers, V-nummers [cijferreeks 1] , [cijferreeks 2] en [cijferreeks 3]
(gemachtigde: mr. K. Martens),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 augustus 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door een waarnemer van hun gemachtigde, [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig S. Markarean.

Overwegingen

1. In onderhavige procedure is in geschil of verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel als ongegrond heeft kunnen afwijzen.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran in 2014 is bekeerd tot het christendom. Hij is bij een werkopdracht in aanraking gekomen met [persoon 2] , die hem een bijbel en een dvd over het leven van Jezus Christus heeft gegeven. Naar aanleiding hiervan heeft eiser zich bekeerd. In Iran bezocht hij eens per maand een huiskerk bij [persoon 2] thuis. Hij heeft in Iran nooit problemen ondervonden vanwege zijn bekering. Eiser is met zijn gezin naar Nederland gekomen voor een vakantie. Toen eiser in Nederland aankwam ontving hij berichten van zijn broer en van zijn zwager. Zij zijn er tijdens zijn afwezigheid achter gekomen dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom en bedreigen hem thans met de dood. Eiseres beroept zich op de problemen van haar echtgenoot.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst wordt geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn bekering, de gestelde problemen vanwege zijn bekering en zijn vrees hierover bij terugkeer naar Iran, worden niet geloofwaardig geacht. Gelet hierop bestaat geen reden eisers in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Op hetgeen zij aanvoeren wordt hierna ingegaan.
5. Verweerder hanteert bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een gestelde bekering een vaste gedragslijn, bestaande uit een vragenlijst die in overleg met onder meer kerkelijke instanties en met een organisatie die de belangen behartigt van christelijke asielzoekers, tot stand is gekomen. De daarin opgenomen vragen kunnen - voor zover toepasselijk in het concrete geval - grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. De rechtbank overweegt dat verweerder de antwoorden op deze vragen van belang mag achten voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011).
6. Zoals blijkt uit het rapport nader gehoor van 31 juli 2016 heeft verweerder die gedragslijn ook in het onderhavige geval toegepast.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, de door eiser gestelde bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat opmerkelijk is dat eiser reeds eerder in Engeland asiel heeft aangevraagd wegens vergelijkbare problemen. Zijn schoonfamilie zou destijds op de hoogte zijn geraakt van zijn bekering. Destijds heeft eiser echter zijn asielaanvraag ingetrokken en is hij teruggekeerd naar Iran. Na zijn terugkeer heeft hij geen problemen in Iran ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen overwegen dat deze omstandigheid afbreuk doet aan het relaas van eiser.
9. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de wijze waarop eiser stelt met het christelijk geloof in aanraking te zijn gekomen niet aannemelijk is. Eiser stelt tijdens een werkopdracht [persoon 2] te hebben leren kennen. [persoon 2] was openlijk de Bijbel aan het lezen en had een kruis in zijn huis hangen. Na vragen van eiser hierover zou [persoon 2] eiser een bijbel en een dvd hebben meegegeven. Verweerder heeft deze gang van zaken, gelet op de strafbare gevolgen in Iran op bekeringspraktijken, namelijk de doodstraf, ongeloofwaardig kunnen achten. Te meer nu [persoon 2] volgens eiser behoort tot de zogenaamde oude christenen en deze groep met rust wordt gelaten door de autoriteiten zolang zij niet evangeliseren en geen bekeringsactiviteiten uitvoeren (zie het thematisch ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 7 mei 2015 over de situatie van christenen en LHBT’s 2015).
10. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in het proces van zijn bekering. Eiser heeft hiertoe enkel gesteld dat hij gered wilde worden van zijn zondes. Maar het proces van het kiezen tot het christendom heeft hij niet kunnen beschrijven. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet van een proces van het loslaten van de islam. Van enige twijfel blijkt niet in het relaas van eiser, hetgeen niet past in een oprechte overstap van het ene geloof naar het andere. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser niet heeft kunnen beschrijven op welke consequenties van bekering hij zich wel en niet had voorbereid. Dit is opmerkelijk, gelet op de strafrechtelijke, maatschappelijke of economische gevolgen die bekering in Iran kan hebben.
11. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken van enige weging van de belangrijke elementen binnen beide religies en welke voor- en nadelen er aan deze afweging vastzitten. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat uit eisers verklaringen niet blijkt wat het proces is geweest om zijn oude religie, de islam, ineens achter zich te laten. Hierbij heeft verweerder belang kunnen hechten aan het feit dat eiser al zijn leven lang islamitisch was en het, gelet hierop, voor de hand ligt dat sprake is van enige overweging of twijfel ten aanzien van de bekering, waarvan blijkens eisers verklaringen in het geheel geen sprake was. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien waarom eiser geen poging heeft ondernomen om zich te verdiepen in de verschillende stromingen binnen het christendom, temeer nu eiser voor het christendom zou hebben gekozen omdat men in de islam wordt bestraft na de dood. Verweerder heeft aan deze verklaringen de conclusie kunnen verbinden dat hieruit niet blijkt van een oprechte en innerlijke bekering.
12. Ook ten aanzien van eisers verklaringen over de gestelde problemen naar aanleiding van zijn bekering heeft verweerder kunnen overwegen dat deze niet geloofwaardig zijn. Zo heeft verweerder het tegenstrijdig kunnen achten dat eiser heeft verklaard elke eerste zondag van de maand naar de kerk te gaan, en op 25 september 2015 zou zijn gebeld om niet te komen, zijnde de laatste zondag van de maand. Eiser heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Ook heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser zijn visitekaartje bij alle leden van de huiskerk zou hebben achtergelaten, gelet op de gevolgen die hieruit zouden kunnen voortvloeien. Ten slotte heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser direct na aankomst in Nederland asiel aanvraagt vanwege een aantal tekstberichten van zijn broer en zwager, zonder daarover minstens eerst in contact te treden met zijn familieleden. Dit heeft verweerder des te opmerkelijk kunnen achten, nu een soortgelijke situatie ook heeft plaatsgevonden toen eiser in Engeland verbleef en hij van daaruit wel weer is teruggekeerd naar Iran.
13. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij tot het christendom zou zijn bekeerd omdat hij biseksueel is. Met [persoon 2] zou hij hierover hebben gesproken, voordat zij over het christendom te spreken kwamen. Eiser stelt dat hij tijdens het nader gehoor niet in de gelegenheid is gesteld dit asielmotief naar voren te brengen door de contactambtenaar.
De rechtbank overweegt dat eiser ter zitting een nieuw element aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd heeft, waarover hij op geen enkel eerder moment heeft gesproken. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt op geen enkele wijze dat eiser niet in staat gesteld is zijn relaas ten volle naar voren te brengen. Ook ten aanzien van zijn kennismaking met [persoon 2] heeft eiser uitgebreid kunnen verklaren, hetgeen hij ook heeft gedaan. Dat sprake is geweest van een contactambtenaar die eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn relaas naar voren te brengen blijkt dan ook niet uit de inhoud van het gehoor zelf, noch uit de nadien ingediende reacties op het nader gehoor. Na het nader gehoor is eiser ook verschillende malen in de gelegenheid geweest omissies aan te vullen, zowel in de correcties en aanvullingen, de zienswijze als in de beroepsgronden. Nu eiser dit heeft nagelaten en pas ter zitting melding maakt van dit asielmotief zonder plausibele verklaring voor dit late tijdstip, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan.
14. Aangezien verweerder de gestelde bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden, komt eiser vanwege deze gestelde problemen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Nu eiseres een van eiser afhankelijk asielrelaas heeft, komt zij evenmin in aanmerking voor voornoemde vergunning.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Dam, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.