ECLI:NL:RBDHA:2016:10081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herziening uitkering Wet WIA na cerebro vasculair accident

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die eerder een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd, had zijn aanvraag tot herziening van een eerder besluit van 3 november 2010 ingediend. Dit eerdere besluit weigerde hem een uitkering per 8 november 2010 toe te kennen. De eiser had zich op 10 november 2008 ziekgemeld met knieklachten en ontving tot 8 november 2010 een uitkering op basis van de Ziektewet. Na deze datum ontving hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de IOAW.

In oktober 2015 meldde de eiser zich opnieuw arbeidsongeschikt na een cerebro vasculair accident (cva) op 18 maart 2015. De rechtbank moest beoordelen of de eiser recht had op een uitkering op basis van de Wet WIA per deze datum. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een uitkering, omdat hij op de datum van het cva niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de uitkomst van deze beoordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel aangegeven voor hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. van Bohemen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Beckers).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen om herziening van het besluit van 3 november 2010 inhoudende de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 22 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser, voorheen werkzaam als medewerker verkoop en advies bij [bedrijf] , heeft zich op 10 november 2008 ziekgemeld met knieklachten, waarna hij een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen tot 8 november 2010.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft verweerder geweigerd om eiser een uitkering ingevolge de Wet WIA per einde wachttijd, 8 november 2010, toe te kennen. Van 8 november 2010 tot en met 7 november 2013 ontving eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 22 november 2013 ontvangt eiser van de gemeente [gemeente] een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
1.3.
Op 23 oktober 2015 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 18 maart 2015, vanwege een op laatstgenoemde datum doorgemaakt cerebro vasculair accident (cva). Verweerder heeft deze melding met instemming van eiser voorts opgevat als verzoek om terug te komen van het onder 1.2. genoemde besluit van 3 november 2010.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet WIA per 18 maart 2015. Daaraan ligt volgens verweerder ten grondslag dat eiser op die datum, en de maand ervoor, niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringswetten. Voorts is eiser in de visie van verweerder op 18 maart 2015 niet ziek geworden met dezelfde ziekteoorzaak als op 10 november 2008. Tot slot is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de beoordeling van eisers arbeidsmogelijkheden per 8 november 2010 onjuist was.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens hem vloeien de huidige, ten opzichte van 2010 toegenomen, beperkingen voort uit een ziekte die hij ook al in 2010 had. Er zijn verschillende mogelijkheden voor de conclusie dat het cva in 2015 is veroorzaakt door een onderliggende aandoening die ook het cva in 2008 heeft veroorzaakt. In 2009 is een fistel verwijderd en niet is beoordeeld of het fistel in 2015 problemen heeft kunnen veroorzaken. Ook kan eisers suikerziekte (diabetes mellitus) de oorzaak zijn geweest van de cva’s. Voorts is bij de medische beoordeling nauwelijks aandacht geweest voor de toegenomen beperkingen aan zijn knieën, aldus eiser.
4. In zijn uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheids-uitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter, aldus die uitspraak. De rechtbank stelt vast dat verweerder informatie heeft ingewonnen bij eiser en de 3 hiervoor genoemde situaties heeft beoordeeld. In beroep is slechts nog de tweede situatie, de beoordeling op grond van de Wet Amber, in geschil. De rechtbank moet evenwel ambtshalve beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB moet onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien terug te komen van het eerder door hem genomen besluit van 3 november 2010.
Er zijn immers geen nieuwe medische feiten gesteld over die periode en de rechtbank heeft, gelijk de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), zulke feiten ook niet zelf kunnen vaststellen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op het betoog dat zich in eisers geval een zogeheten Ambersituatie voordoet.
6. Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA ontstaat indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan het recht op een WGA‑uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b niet later ingaan dan vijf jaar na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en een spreekuur gehouden op 10 februari 2016. Voorts heeft hij de in bezwaar verkregen medische gegevens van de revalidatiearts van 24 april 2015 en 14 september 2015 in zijn beoordeling betrokken.
7.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om de juistheid van de uitkomst van de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b te betwijfelen. In zijn rapportage van 10 februari 2016 en zijn naar aanleiding van het beroep opgestelde aanvullende rapportage van 19 juli 2016 is de verzekeringsarts b&b uitvoerig ingegaan op alle klachten en beperkingen van eiser in relatie tot de eerdere beoordeling van eisers arbeidsmogelijkheden.
Medische gegevens die een geobjectiveerde toename van beperkingen laten zien, anders dan het cva op 18 maart 2015, ontbreken volgens de verzekeringsarts b&b. Bij actueel onderzoek in 2015 heeft de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de kniebeperkingen niets waargenomen dat aanleiding geeft om meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te nemen dan in 2010. Anders dan eiser in beroep stelt, heeft de rechtbank dan ook geen grond gevonden voor de stelling dat de verzekeringsarts b&b nauwelijks aandacht heeft besteed aan de beoordeling van de belastbaarheid van de knieën. Voor de stelling dat het cva in 2015 en dat in 2008 dezelfde achterliggende oorzaak hebben, bestaat volgens de verzekeringsarts b&b geen medische onderbouwing, waarbij hij er op wijst dat het laatste cva niet alleen anders is gesitueerd in de hersenen, maar dat er ook sprake is van een andere oorzaak. Destijds ging het om een bloeding in de kleine hersenen en in 2015 om een vaatafsluiting in het temporale gebied van de grote hersenen. De geopperde mogelijkheden dat de suikerziekte of het verwijderde fistel de achterliggende oorzaken zijn van het laatstelijk doorgemaakte cva volgt de verzekeringsarts b&b evenmin. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts b&b in het voorgaande niet te volgen. Iedere medische informatie voor een correlatie tussen de beide hersenbloedingen ontbreekt. Evenmin heeft de rechtbank concrete aanknopingspunten dat de beperkingen van de knieën van eiser zijn toegenomen. Het voorgaande leidt er voorts toe dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een neuroloog als deskundige te benoemen, zoals eiser voorstaat.
8. De slotsom is dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser per 18 maart 2015 noch alsnog per einde wachttijd in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet WIA.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.