Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
909/JBZ van de Raad van
27 november 2008inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie’, hierna ‘het certificaat’, overgelegd.
“Het hof neemt bij het bepalen van de op te leggen straf als uitgangspunt de straf welke zou zijn opgelegd als de feiten in Nederland zouden zijn begaan. Uit het vonnis van de Belgische autoriteiten blijkt dat de veroordeelde gedurende een periode van bijna twee jaar als deelnemer aan een criminele organisatie betrokken is geweest bij het op grote schaal en op zeer professionele wijze vervaardigen van zeer grote hoeveelheden verdovende middelen. Als de feiten in Nederland zouden zijn gepleegd, zou waarschijnlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ongeveer acht jaar zijn opgelegd. Rekening houdend met de kennelijk in België levende opvattingen omtrent de ernst van het feit ziet het hof geen aanleiding om de door de Belgische rechter opgelegde straf in duur aan te passen.”.
“Het heeft even geduurd, maar intussen heeft iedereen van de samenstelling de stukken gelezen. Wat ons betreft zijn er geen redenen om het reeds gegeven oordeel te herzien.”.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
in aanmerkingvoor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dit betekent geenszins dat daarvan automatisch sprake is. De betrokkene dient de gunstigere regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling immers te ‘verdienen’ door zijn gedrag tijdens detentie en hij dient een verzoek tot toepassing van die gunstigere regeling voor te leggen aan de rechter. Gelet op het voorgaande kan met betrekking tot [eiser] derhalve niet tot uitgangspunt worden genomen dat zeker of met grote mate waarschijnlijk is dat hij in België na een derde van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld. Van de door [eiser] gestelde strafverzwaring door tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in Nederland is dan ook voorshands niet gebleken.