In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die door verweerder werd ingetrokken op grond van een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde. Tevens werd tegen eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zich onder andere beroept op de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80, dat de rechten van Turkse onderdanen beschermt die legaal in Nederland verblijven.
De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat de standstillbepaling niet van toepassing was, omdat eiser tot de intrekking van zijn verblijfsvergunning legaal verblijf had. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod een aanscherping van de vreemdelingenwetgeving is en in strijd is met de standstillbepaling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het het inreisverbod betreft en verklaarde het beroep gegrond. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder eiser niet had gehoord op zijn bezwaar, wat ook in strijd was met de geldende regelgeving. De rechtbank droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.