In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit 56 personen die met hun minderjarige kinderen in het asielzoekerscentrum Almelo verbleven, een verbod op de omvorming van de gezinslocatie Almelo tot een regulier asielzoekerscentrum door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eisers stelden dat deze omvorming en de daarmee samenhangende overplaatsing naar andere locaties onrechtmatig was, omdat de belangen van hun minderjarige kinderen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun vorderingen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de beslissing tot beëindiging van de opvang en de overplaatsing van de eisers en hun kinderen een feitelijke handeling was die onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris viel, en dat hiertegen administratiefrechtelijk bezwaar en beroep openstond. De civiele rechter was derhalve niet bevoegd om deze vorderingen te behandelen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de zorgplicht van de Staat ten opzichte van minderjarigen ook van toepassing was, maar dat de vorderingen van eisers niet gericht waren tegen de juiste partij. De rechtbank verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen en veroordeelde hen in de proceskosten.