In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit, een herhaalde asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat de veiligheidssituatie in Irak, specifiek in de provincie Najaf, is verslechterd. De rechtbank heeft deze omstandigheid als novum aangemerkt, waardoor het besluit inhoudelijk werd getoetst. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 16 mei 2014, na een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 15 mei 2014, waarin de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning werd afgewezen en een terugkeerbesluit werd opgelegd.
Tijdens de zitting op 21 mei 2015 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de zaak behandeld door de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met verschillende documenten, waaronder een medisch rapport en een document van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de authenticiteit van deze documenten niet kon worden aangetoond, waardoor ze niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de veiligheidssituatie in Irak is verslechterd, met verwijzingen naar rapporten van de VN en UNHCR. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in de provincie Najaf voldoet aan de criteria van artikel 15 van de Definitierichtlijn. De rechtbank oordeelt dat de eerdere afwijzende besluiten van gelijke strekking zijn en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van de staatssecretaris.