ECLI:NL:RBDHA:2015:9593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
15/3335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging met een Nederlander

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Chinese nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd eerder afgewezen, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de referent, zoals zijn inkomen en de gratis kost en inwoning die hij ontvangt. De rechtbank oordeelt dat de beoordeling van het middelenvereiste niet alleen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 moet plaatsvinden, maar ook op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is en dat er onvoldoende concrete beoordeling heeft plaatsgevonden van de situatie van eiseres en referent. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/3335
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 juli 2015 in de zaak tussen
[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K. Bruin.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep in gesteld tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2015 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015. Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer M. Niewold (hierna: referent).
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag1] 1967 en bezit de Chinese nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij referent met wie zij op [geboortedag2] 2009 in China is gehuwd. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 16 september 2014 heeft referent een aanvraag tot het verlenen van machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiseres ingediend. Bij besluit van 12 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft zijn weigering om eiseres een mvv te verlenen gehandhaafd omdat referent niet duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Het inkomen van referent uit zijn uitzendovereenkomst met een nuluren-contract kan niet als duurzaam worden aangemerkt. De inkomsten uit zijn arbeidsverleden zijn evenmin als duurzaam aan te merken, nu hij in de periode van drie jaar meer dan zesentwintig weken een uitkering op grond van werkloosheidswet (hierna: WW) heeft ontvangen. Dat referent vanwege een ingrijpende operatie gedurende een half jaar zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren, doet hieraan niet af. Van de WW-uitkering van € 1.458,20 die referent ontvangt, is slechts een deel ten minste nog een jaar beschikbaar. Dit deel van de WW-uitkering, € 22,01 bruto per dag, tot en met 18 februari 2016, kan weliswaar worden aangemerkt als zelfstandig en duurzaam, maar niet als voldoende, nu dit deel aanzienlijk lager is dan het referentiebedrag. De maandelijkse vaste onkostenvergoeding van € 125,- die referent ontvangt als bestuurslid van Stichting White Trophy en het feit dat hij gratis kost en inwoning ontvangt, wordt op grond van artikel 3.73, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) buiten beschouwing gelaten, omdat over deze inkomsten geen belasting en premies zijn ingehouden. Er was gelet op het voorgaande geen aanleiding om eiseres en referent te horen, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van het middelenvereiste niet alleen de toepasselijke bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het Vb 2000, maar ook Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) dienen te worden beoordeeld. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 maart 2015 in zaak nr. 201403539/1/V3 (ECLI:NL:RVS:2015:839). Hierin is overwogen dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, zoals uitgelegd in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, C-578/08, in de zaak Chakroun, (ECLI:EU:C:2010:117; hierna: het arrest Chakroun), van overeenkomstige toepassing is op het in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 gestelde inkomensvereiste in de situatie van gezinshereniging met een Nederlander. Verder is in punt 48 van het arrest Chakroun overwogen dat, aangezien de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen, de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar dat zij niet een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager.
Eiseres stelt dat verweerder deze concrete belangenafweging in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemaakt. Zo is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat referent gratis kost en inwoning heeft en met het feit dat hij in 2013 negen maanden arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van een ingrijpende operatie. Voorts heeft verweerder ten onrechte nagelaten om de maandelijkse onkostenvergoeding die referent ontvangt te betrekken bij de te maken concrete beoordeling van de situatie van eiseres en referent. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van referent in de bezwaarprocedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Volgens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.
Ingevolge artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan een vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 2q, eerste lid, kan Onze Minister een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van een vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de persoon bij wie een vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
Ingevolge artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval voldoende, indien de som van het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, uit arbeid in loondienst, het bruto inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, de bruto-winst uit arbeid als zelfstandige en het inkomen uit eigen vermogen ten minste gelijk is aan het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, onder a, en 14, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
In artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 is bepaald dat de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval duurzaam zijn, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
5. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van het middelenvereiste niet alleen de toepasselijke bepalingen van de Vw 2000 en het Vb 2000, maar ook de Gezinsherenigingsrichtlijn dient te worden beoordeeld. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 in zaak nr. 201400027/1/V3 (ECLI:NL:RVS:2014:4650) en bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2015. Hierin is overwogen dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, zoals uitgelegd in het arrest Chakroun, van overeenkomstige toepassing is op het in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 gestelde inkomensvereiste in de situatie van gezinshereniging met een Nederlander.
6. In punt 48 van het arrest Chakroun is overwogen dat, aangezien de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen, de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar dat zij niet een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager.
7. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er onvoldoende blijk van dat naar aanleiding van hetgeen door eiseres naar voren is gebracht, een concrete beoordeling van de situatie van haar en referent heeft plaatsgevonden als bedoeld in voormeld arrest. Vaststaat immers dat referent ten tijde van het bestreden besluit een WW-uitkering van € 1458,20 ontving, waarvan een deel (€ 22,01 bruto per dag), als duurzaam kan worden aangemerkt. Daarnaast ontving referent op basis van een uitzendovereenkomst gemiddeld € 591,90 per maand. Dat deze inkomsten automatisch vanwege de aard van het contract niet als duurzaam zijn aangemerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de vereiste concrete beoordeling van de situatie van eiseres en referent. Voorts staat vast dat referent ten tijde van het besluit als bestuurslid van de Stichting White Troghy een vaste onkostenvergoeding van € 125,- per maand ontving. Dat de vergoeding niet aan de in artikel 3.73, eerste lid gestelde vereisten voldoet, laat echter onverlet dat referent die vergoeding ontvangt. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2015 in zaak nr. 201500346/1/V1, van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om die vergoeding te betrekken bij de te maken concrete beoordeling van de situatie van eiseres en referent, als bedoeld in het arrest Chakroun. Ook het gegeven dat referent gratis kost en inwoning ontvangt, is ten onrechte niet in de beoordeling meegenomen.
8. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
9. Nu niet gezegd kan worden dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was, heeft verweerder bovendien ten onrechte afgezien van het horen van referent.
10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
11. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,00 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,00 (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,00 (honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.