In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om toestemming te verhuizen met haar minderjarige kind naar een nieuwe woonplaats. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.J. Pieters, heeft verzocht om vervangende toestemming van de vader, die wordt bijgestaan door mr. L. Faouzi, om met de minderjarige naar [nieuwe woonplaats] te verhuizen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de pleitnotities van beide partijen, en heeft de zaak op 29 juli 2015 behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum]. De minderjarige woont momenteel bij de moeder en er is een zorgregeling afgesproken. De moeder heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is vanwege haar nieuwe gezinssituatie en financiële omstandigheden. De vader heeft verweer gevoerd en betwist dat de verhuizing goed doordacht is en dat het contact met de minderjarige in gevaar komt.
De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de noodzaak van de moeder om te verhuizen aanwezig is, en dat de verhuizing voldoende is doordacht en voorbereid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gevolgen voor het contact tussen de vader en de minderjarige, maar oordeelt dat de zorgregeling voldoende compensatie biedt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de moeder toestemming verleend om te verhuizen met de minderjarige, en de zorgregeling vastgesteld voor de omgang met de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.