ECLI:NL:RBDHA:2015:9119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
C-09-487452 - FA RK 15-3143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarig kind, ingediend door de vrouw in het kader van een lopende echtscheidingsprocedure. De vrouw verzocht om toestemming om met het minderjarige kind te verhuizen naar [plaats] en om het kind in te schrijven op een basisschool in die plaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige en dat er een echtscheidingsverzoek aanhangig is. Tijdens de zitting is gebleken dat een vergelijk tussen partijen niet mogelijk was, waardoor de rechtbank genoodzaakt was om een beslissing te nemen die in het belang van de minderjarige werd geacht.

De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden en de houding van partijen, het niet waarschijnlijk is dat zij in staat zijn om zelf afspraken te maken over de verblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank heeft daarbij jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, die stelt dat vervangende toestemming voor verhuizing niet zonder meer verleend kan worden als er een echtscheidingsprocedure aanhangig is. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door toedoen van de man de echtelijke woning heeft moeten verlaten en dat de verhuizing naar [plaats] in het belang van de minderjarige is.

De rechtbank heeft ook toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op de [school] in [plaats] en heeft vastgesteld dat de man geen bezwaren had tegen de schoolkeuze. Daarnaast is er overeenstemming bereikt over de behandeling van de minderjarige door een orthopedagoog. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-3143
Zaaknummer: C/09/487452
Datum beschikking: 29 juli 2015

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 24 april 2015 ingekomen verzoek van:

[vrouw]

de vrouw,
verblijvende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. de Boer te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[man]

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 26 juni 2015, van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Op 1 juli 2015 is onderhavige zaak ter terechtzitting van deze rechtbank gelijktijdig met twee andere zaken FA RK 15-2695, C/09/486459 (voorlopige voorziening) en
FA RK 15-4032, C/09/489454 (wijziging voorlopige voorziening) behandeld. In laatstgenoemde zaken zal heden bij afzonderlijke beschikking worden beslist.
Ter terechtzitting zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten. Tevens was aanwezig mevrouw [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen de brief d.d. 3 juli 2015 van de zijde van de man.
De rechtbank heeft bij brief d.d. 7 juli 2015 – kort gezegd - aan partijen bericht dat ter zitting geen mondelinge uitspraak is gedaan, maar dat het wel in de rede ligt dat partijen de door de rechtbank vast te stellen gewijzigde zorgregeling reeds nu gaan uitvoeren.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt thans nog om in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor het volgende:
- dat het minderjarige kind van partijen verhuist naar [plaats];
- dat het minderjarige kind van partijen vanaf 1 september a.s., en zo mogelijk eerder, naar de [school] in [plaats] gaat;
- dat het minderjarige kind van partijen wordt behandeld door een orthopedagoge,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. _

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2015 (uitgewerkt bij beschikking van
12 mei 2015) heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [straat] te [plaats] , dat de minderjarige voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd en dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige bij zich te hebben iedere zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt bij de vrouw.
- Er is een echtscheidingsverzoek ingediend bekend onder nummer C/09/48775/
FA RK15/3293.
- De minderjarige verblijft, met uitzondering van de zaterdagen waarop zij blijkens voornoemde regeling bij de man is, bij de vrouw. De vrouw verblijft sinds juni 2015 in [plaats] bij haar moeder.
- De man woont in bij zijn ouders in [plaats]
- De minderjarige gaat tot de zomervakantie naar de basisschool in [plaats] .

Beoordeling

Verhuizing
Nu ter terechtzitting is gebleken dat een vergelijk op voet van artikel 1:253a, vijfde lid, BW tussen partijen niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad, 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2363) volgt, dat – in het geval tevens een echtscheidingsprocedure tussen partijen aanhangig is – niet zonder meer vervangende toestemming voor verhuizing mag worden verleend. De rechtbank zal in de afweging moeten betrekken dat er een risico is dat de mogelijkheden om in het kader van de echtscheiding te komen tot een ouderschapsplan waarbij een gelijkwaardige uitvoering van het ouderschap wordt nagestreefd, door een verhuizing op basis van vervangende toestemming wordt doorkruist.
De rechtbank overweegt dat, gezien de reeks van incidenten die er in korte tijd tussen partijen heeft plaatsgevonden, alsook de houding van partijen ter zitting, de rechtbank niet de verwachting heeft dat partijen in staat zijn om in het kader van de echtscheidingsprocedure zelf afspraken te maken over de verblijfplaats van de minderjarige en daarbij een gelijkwaardige uitvoering van het ouderschap na te streven. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank in de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad geen belemmering om thans -voordat de echtscheiding is uitgesproken- te beslissen op het voorliggende verzoek van de vrouw.
Voorts overweegt de rechtbank dat in de voorlopige voorzieningenprocedure aan de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te verrichten naar onder meer de vraag bij welke ouder de minderjarige het beste haar hoofdverblijfplaats kan hebben. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om hierover –zowel in het kader van de verhuizingszaak als de echtscheidingsprocedure – te rapporteren. Ten tijde van deze beschikking is het onderzoek nog niet afgerond. De rechtbank acht het evenwel in het belang van de minderjarige dat er nu reeds een beslissing komt op het verzoek tot verhuizing van de vrouw en impliciet daarmee ook op het verzoek van de vrouw om wijziging van de voorlopige voorziening strekkende tot toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw in [plaats] (waarop bij afzonderlijke beschikking zal worden beslist).
Hiermee ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing met de minderjarige naar [plaats] moet worden verleend.
De rechtbank overweegt dat zij daarbij alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen. De rechtbank gaat hierbij uit van de feiten zoals hiervoor vermeld.
De vrouw heeft, na betwisting door de man, naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door toedoen van de man de echtelijke woning aan de [straat] in [plaats] heeft moeten verlaten. De vrouw heeft in dit verband een emailbericht d.d. 29 april 2015 van de man aan de woningbouwvereniging Staedion overgelegd waaruit blijkt dat de man de woningbouwverenging op de hoogte heeft gesteld van de onderhuursituatie van (op dat moment alleen) de vrouw met de minderjarige. Dat de man naar eigen zeggen dit alleen heeft gedaan om uitsluitsel te krijgen over de huurprijs met het oog op zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de minderjarige maakt dit niet anders. Immers de verhuurder is hierdoor bekend geworden met de situatie van onderhuur van die woning. De stelling van de man ter terechtzitting dat er voor de vrouw nog mogelijkheden waren om zelf in de woning te blijven wonen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de vrouw ter terechtzitting heeft toegelicht dat de verhuurder, Staedion, de onderhuursituatie niet accepteert en hierop ook in de toekomst zal gaan controleren. De vrouw heeft een brief van 20 mei 2015 van Staedion aan haar vader, de officiële huurder, overgelegd, die de verklaring van de vrouw ondersteunt. Verder heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij in [plaats] op korte termijn geen vervangende woonruimte kan of heeft kunnen krijgen. Tevens heeft de vrouw onweersproken aangevoerd dat zij in [plaats] niet over een netwerk kon beschikken voor de minderjarige met name omdat de familie van de man haar vijandig bejegent. In [plaats] heeft zij tijdelijk onderdak bij haar moeder gevonden waardoor ook de opvang van de minderjarige op de momenten dat de vrouw werkzaam was geregeld is. Thans beschikt zij over een urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte in [plaats] .
Voorts overweegt de rechtbank dat partijen ter terechtzitting beiden hebben verklaard dat het op dit moment goed gaat met de minderjarige en dat dit ook door de leerkrachten van de basisschool wordt bevestigd. De rechtbank acht een nieuwe wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige, in die zin dat de minderjarige voorlopig weer bij de man in [plaats] zou gaan wonen, niet in haar belang.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar belang bij een verhuizing naar [plaats] voldoende heeft onderbouwd en dat verhuizing ook in het belang van de minderjarige is.
De rechtbank zal de verzochte vervangende toestemming tot verhuizing in het licht van het vorenstaande dan ook verlenen.
Schoolkeuze
Inherent aan een verhuizing naar [plaats] is dat de minderjarige naar een basisschool in haar woonplaats zal moeten gaan. Om die reden zal de rechtbank eveneens toestemming verlenen tot inschrijving van de minderjarige op de [school] te [plaats] . Hiertoe overweegt de rechtbank dat de man geen bezwaren heeft aangedragen tegen de door de vrouw voorgestelde school, anders dan de afstand tussen de school en de woonplaats van de man. Gelet op de voormelde toestemming voor de verhuizing, gaat de rechtbank aan dit bezwaar voorbij. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat zij direct na de zomervakantie (met ingang van het schooljaar 2015/2016) op haar nieuwe school kan starten.
Behandeling door orthopedagoog
De man heeft ter terechtzitting ingestemd met het verzoek om de minderjarige te laten behandelen door een orthopedagoog. Partijen hebben afgesproken dat zij in onderling overleg een orthopedagoog zullen kiezen. Gelet op de voornoemde overeenstemming, behoeft op dit verzoek niet meer te worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verleent vervangende toestemming aan de vrouw –welke toestemming die van de man vervangt- om met de minderjarige te verhuizen naar [plaats] , alsmede om de minderjarige met ingang van het schooljaar 2015/2016 in te schrijven op de [school] te [plaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, M. Th. Nijhuis en M.P. Verloop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Beukhof als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2015.