ECLI:NL:RBDHA:2015:9113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
491072 en 493079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening alimentatie ex artikel 223 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot alimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Wigman, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie voorlopig op nihil te stellen in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Sewdajal, heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en correspondentie van beide partijen.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen. De man heeft aangevoerd dat hij een dusdanig belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor loonbeslag door de jongmeerderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man voldoende belang heeft bij zijn verzoek en dat het niet van hem kan worden gevergd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om de alimentatie voor de jongmeerderjarige voorlopig op nihil te stellen, toewijsbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de financiële situatie van de man en de vrees voor loonbeslag. De beslissing houdt in dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige voorlopig op nihil wordt gesteld, met de verklaring dat deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad is. De behandeling van de hoofdzaak zal op een nader te bepalen datum plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-4811 (voorlopige voorziening) en FA RK 15-4726 (hoofdzaak)
Zaaknummer: C/09/491072 (voorlopige voorziening) en C/09/493075 (hoofdzaak)
Datum beschikking: 22 juli 2015

Alimentatie en voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv

Beschikking op het op 19 juni 2015 ingekomen verzoek van:

[man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.M. Wigman te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[jongmeerderjarige]

de jongmeerderjarige,
wonende te [woonplaats],
en

[vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier d.d. 1 juli 2015 met bijlagen van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 8 juli 2015 met bijlagen van de zijde van de man;
  • het F9-formulier d.d. 15 juli 2015 met bijlagen van de zijde van de man;
  • het F4-formulier d.d. 15 juli 2015 van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 15 juli 2015 van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 16 juli 2015 van de zijde van de man.
Op 16 juli 2015 is het verzoek van de man een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te treffen ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat. De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De vrouw en haar advocaat hebben bij brief d.d. 15 juli 2015 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt thans:
- bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de kinderalimentatie voorlopig, in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure, vanaf 25 juni 2000, althans 2004, althans 2010, op nihil wordt gesteld.
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man stelt dat hij een dusdanig belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht.

Feiten

  • De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende thans jongmeerderjarige:
[jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum] te [stad].
  • Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 25 januari 2000 is de door de man met ingang van 1 februari 1999 te betalen kinderalimentatie bepaald op ƒ 250,- per maand.
  • Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen alimentatie voor de jongmeerderjarige thans € 155,07. Hierbij is uitgegaan van een indexering van de onderhoudsbijdrage voor het eerst op 1 januari 2001.

Beoordeling

Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van
artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek tot schorsing van de verplichting tot het betalen van de kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in het eerste lid van artikel 223 Rv dient de rechter te onderzoeken of toewijzing van het verzoek in de hoofdzaak voldoende aannemelijk is en of een voldoende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat. Van een voldoende belang bij een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
De man verzoekt -zoals door hem ter zitting is toegelicht- de rechtbank een voorlopige voorziening te treffen en wel in die zin dat de kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarige op nihil wordt gesteld voor de duur van het geding. De man voert hiertoe aan dat de vrouw en de jongmeerderjarige het Nationaal Loket Alimentatie Inning (NLAI) opdracht hebben gegeven achterstallige alimentatie van hem te vorderen. Bij brieven van
8 mei 2015 en 11 mei 2015, afkomstig van het NLAI, is de man gesommeerd om bedragen van respectievelijk € 7.943,91 en € 1.517,96 ter zake van achterstallige alimentatie aan het NLAI over te maken. De man heeft hieraan niet voldaan en het NLAI heeft de zaak uit handen gegeven aan een gerechtsdeurwaarder. Voor wat betreft de vordering van de jongmeerderjarige van € 1.517,96 heeft de man een afbetalingsregeling getroffen met de gerechtsdeurwaarder van € 100,- per maand. De man stelt dat hij met de deurwaarder had afgesproken dat de invordering van de vordering van de vrouw zou worden opgeschort en dat hij voor de vordering van de jongmeerderjarige een afbetalingsregeling had getroffen. Op 26 juni 2015 is echter beslag gelegd op het salaris van de man voor wat betreft de vordering van de vrouw van € 7.943,91. Vanwege dit beslag kan hij niet meer voldoen aan de afbetalingsregeling voor wat betreft de vordering van de jongmeerderjarige. De man vreest dan ook dat voor wat betreft deze vordering zeer binnenkort loonbeslag zal worden gelegd. Verder is volgens de man nog van belang dat, indien beslag wordt gelegd op zijn salaris en later blijkt dat dit onterecht is gedaan omdat bijvoorbeeld de alimentatie op een lager bedrag of op nihil wordt gesteld, het lastig voor hem zal zijn het door hem teveel betaalde terug te vorderen van de jongmeerderjarige.
Bij brief d.d. 15 juli 2015 heeft de vrouw de rechtbank laten weten dat zij haar vordering voor onbepaalde tijd heeft opgeschort. Bij brief d.d. 16 juli 2015 heeft de man de rechtbank bericht dat de vrouw daarmee tegemoet komt aan zijn verzoek ex artikel 223 Rv voor zover het de periode tot 14 augustus 2014 betreft. Hij is dan ook bereid zijn verzoek in zoverre in te trekken. Gelet hierop behoeft door de rechtbank geen beslissing meer te worden genomen op het verzoek van de man een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, inhoudende dat de kinderalimentatie voorlopig op nihil wordt gesteld. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de vrouw, in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure, haar vordering zal opschorten alsmede opdracht zal geven executie van die vordering voorlopig stop te zetten.
Uit voorgaande volgt dat thans nog voorligt het verzoek van de man ex artikel 223 Rv voor zover het de periode vanaf 14 augustus 2014 betreft, te weten ten aanzien van de alimentatie voor de jongmeerderjarige. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende belang bij dit verzoek heeft en dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De vrees van de man voor loonbeslag door de jongmeerderjarige acht de rechtbank aannemelijk, te meer nu niets bekend is over de jongmeerderjarige, behalve de door hem ingestelde vordering. Daarbij komt dat op voorhand kan worden geconcludeerd dat het verzoek van de man in de hoofdzaak, de alimentatie voor de jongmeerderjarige per 14 augustus 2014 op nihil te stellen, althans op een nog nader aan te geven bedrag, althans op een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, met een grote mate van waarschijnlijkheid door de bodemrechter geheel dan wel grotendeels zal worden toegewezen. De rechtbank neemt daarbij de door de man overgelegde salarisspecificaties over april, mei en juni 2015 in aanmerking.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van de man de alimentatie jongmeerderjarige voor de duur van geding op nihil te stellen te worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt voorlopig, met ingang van heden, voor de duur van het geding, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [jongmeerderjarige] op nihil en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2015.